M3E 10 okt

1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 1-3

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 70 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Planning
  • Lezen
  • Leesvraag
  • Leerdoelen
  • Blooket
  • Uitleg Cursus 7 Spelling § 2 Leestekens
  • Uitleg Cursus 1 Meer dan lezen § 2 Tekstverbanden en signaalwoorden (1)
  • Zelf werken aan Cursus 7 Spelling § 3 Afkortingen

Slide 2 - Slide

Lezen
timer
1:00

Slide 3 - Slide

Leesvraag

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Link

Leestekens
Je gebruikt een komma:
 wanneer je twee zinnen samenvoegt tot een nieuwe (langere) zin. Die komma staat dan:
○ tussen twee persoonsvormen: 
– Als je gesport hebt, moet je daarna douchen. 
○ voor voegwoorden als maar, nadat, omdat, terwijl, want: 
– Marij struikelde, doordat haar veter los was.
Zet (in het algemeen) geen komma voor en en of. 
○ voor en na een deel van een zin dat extra informatie geeft: 
– Mijn opa, die morgen 65 wordt, geeft zaterdag een groot feest. 
 tussen de delen van een opsomming (maar niet voor en):
– In de kantine worden soep, broodjes, melk en fruit verkocht.

Slide 6 - Slide

Leestekens
Je gebruikt een dubbele punt:
voor een aangekondigde opsomming:
– Dit heb je nodig voor chocolademelk: volle melk, cacaopoeder en suiker.
voor de directe rede of een citaat. Je geeft dan iemands woorden letterlijk weer:
– Nathan zei: ‘Ik had niet verwacht dat ik eerste zou worden.’
als het tweede deel van een zin een verklaring of reden vormt bij het eerste deel:
– Vera wil graag een elektrische fiets: ze moet 20 kilometer fietsen naar school. Je kunt de dubbele punt in dit geval ook vervangen door een komma + want.

Slide 7 - Slide

Leestekens
Je gebruikt aanhalingstekens:
bij de directe rede of een citaat. Let goed op de plaats van de leestekens:
– ‘Heb jij een pen voor me?’ vroeg Rachel aan Sem 
– ‘Volgende week ben ik bij mijn vader en zijn vriend’, zei Storm. 
– Linde smeekte haar zus: ‘Mag ik alsjeblieft dat zwarte jurkje van je lenen?’ 
– ‘Als ik je van het station moet halen,’ zei Lars, ‘dan stuur je maar een appje.’ 
Let op: bij de indirecte rede en bij gedachten gebruik je geen aanhalingstekens: 
– Rachel vroeg aan Sem of hij een pen voor haar had. 
– Ik dacht in de Booster Maxxx: als dit maar goed gaat.
als je het woord zelf bedoelt en niet de betekenis:
– Het woord ‘onmiddellijk’ is een berucht dicteewoord.

Slide 8 - Slide

Zelf werken
Cursus 7 Spelling § 2 Leestekens
Opdrachten 1 t/m 4

Slide 9 - Slide

Pauze

Slide 10 - Slide

Welke tekstverbanden ken je nog?

Slide 11 - Slide

Tekstverbanden
Vier tekstverbanden:

  1. Opsommend verband: ten eerste, ten tweede, om te beginnen, ook (nog), verder, ten slotte, en
  2. Tijdsvolgorde/chronologisch verband: vroeger, later, nu, eerst, daarna, vervolgens, nadat, terwijl, dadelijk, intussen
  3. Tegenstellend verband: maar, echter, toch, hoewel, daarentegen
  4. Toelichtend verband: bijvoorbeeld, zo, als, zoals, denk aan, neem nou 

Slide 12 - Slide

Zelf werken 
Cursus 1 Meer dan lezen §2 Tekstverbanden en signaalwoorden1
Opdrachten 1 t/m 4

Slide 13 - Slide

Leerdoelen
Ik kan leestekens punt, komma, puntkomma en dubbele punt in de tekst correct gebruiken.

Ik kan verschillende tekstverbanden opnoemen en aanwijzen in de tekst. 

Ik kan de verschillende afkortingen de juiste benaming geven.


Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Mind map

Slide 18 - Slide


Slide 19 - Open question

Slide 20 - Slide