This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Wat wil jij?
Extra oefenen met gramm. zinsdelen
Doorgaan naar spelling
Slide 1 - Poll
Hij ... (lopen) elke dag een rondje door het dorp.
Slide 2 - Open question
Hij ... (worden) morgen jarig.
Slide 3 - Open question
... (vinden) je moeder dat geen goed idee?
Slide 4 - Open question
Hij ... (starten) de auto vanochtend, maar hij deed het niet.
Slide 5 - Open question
Mijn moeder ... (wassen) mijn vest helemaal verkeerd.
Slide 6 - Open question
Hij ... (blazen) de kaars uit voor het slapen gaan. (v.t)
A
blaaste
B
blies
C
bliezen
D
blieste
Slide 7 - Quiz
Werkwoorden in de verleden tijd
Veel werkwoorden veranderen in de verleden tijd niet van klank. Dit zijn dan zwakke werkwoorden of regelmatige werkwoorden.
Ze krijgen na de ik-vorm de uitgang -te of -de in het enkelvoud
en -ten of -den in het meervoud.
Slide 8 - Slide
Hoe weet je welke je moet gebruiken?
Hiervoor heb je 'T eX KoFSCHiP nodig
Als de laatste letter van de stam eindigt op een van die letters, krijg je -te(n) in de verleden tijd.
Alle overige letters krijgen in de verleden tijd -de(n).
Slide 9 - Slide
Gisteren ... (fietsen) ik naar school om mijn boek op te halen.
A
fiets
B
fietsde
C
fietste
D
fietsten
Slide 10 - Quiz
De ouders ... (praten) vanochtend nog op het schoolplein.
A
praten
B
praate
C
praatte
D
praatten
Slide 11 - Quiz
De hele zaal ... (lachen) om de cabaretier gisteren.
Slide 12 - Open question
Vorige week ... (verhuizen) de buren naar een ander dorp.
Slide 13 - Open question
Gisteren ... (pakken) we de lift, vandaag gaan we voor de trap.
Slide 14 - Open question
Waarom schrijf je verhuisden met een d?
A
Omdat de s niet in het kofschip zit
B
Omdat de z niet in het kofschip zit
C
Het kan geschreven worden met zowel een t als een d.
D
Ik gok maar wat
Slide 15 - Quiz
'T KoFSCHiP
Slide 16 - Mind map
De autosleutels ... (liggen) bovenop de kast. (v.t)
Slide 17 - Open question
Het ... (gebeuren) gisteren rond een uur of acht.
Slide 18 - Open question
De leerlingen ... (luisteren) aandachtig naar de spreker. (v.t)
Slide 19 - Open question
Het huis ... (branden) een jaar geleden helemaal af.
Slide 20 - Open question
Slide 21 - Video
Welke drie vormen van een meervoud maken ken je?
Slide 22 - Open question
Wat is het meervoud van pony?
A
ponys
B
ponyen
C
pony's
Slide 23 - Quiz
Wat is het meervoud van 'fotograaf'?
Slide 24 - Open question
Zelfstandige naamwoorden die eindigen op -ie
Denk aan het nummer vanaf 1:35 min...
Als de klemtoon op de laatste lettergreep met -ie ligt, schrijf je -ën achter het enkelvoud: melodie - melodieën, knie - knieën
Als de klemtoon niet op de laatste lettergreep met -ie ligt, schrijf je alleen een n achter het woord. Er komt een trema op de laatste e: provincie - provinciën, bacterie - bacteriën
Slide 25 - Slide
Wat is het meervoud van 'calorie'?
A
caloriën
B
calorieën
C
calorien
D
calories
Slide 26 - Quiz
Wat is het meervoud van 'categorie'?
A
categories
B
categoriën
C
categorieën
Slide 27 - Quiz
Wat is het meervoud van 'cadeau'?
Slide 28 - Open question
Wat is belangrijk? Meervoud met -ie?
Slide 29 - Mind map
Zelfstandige naamwoorden die eindigen op -ee
Denk aan zee, ree, idee, slee
Deze woorden krijgen in het meervoud -ën: zeeën, reeën, ideeën, sleeën