Fictie

Wat weet je al van fictie?
Welke woorden / termen heb je daarbij geleerd?
1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 26 slides, with text slides.

Items in this lesson

Wat weet je al van fictie?
Welke woorden / termen heb je daarbij geleerd?

Slide 1 - Slide

Je kent deze al:
• PERSONAGES (hoofdpersonen/bijfiguren)
• PERSPECTIEF: ik-perspectief, personaal (hij/zij) of een alwetende verteller
• TIJD: vertelde tijd (beschreven tijdsduur), versnelling, vertraging, flashback, etc.
• RUIMTE: plaats, weer, tijdstip, etc. bepalen de SFEER

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Vandaag leer je over: STIJL

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Vergelijk en vertel wat je opvalt:
Noem twee overeenkomsten en vier verschillen in tekst 1 en 2:
blz. 83-84

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Je gaat nu aan de slag met:
Opdracht 2, blz. 85
Dit doe je in duo's

Slide 9 - Slide

Klaar? Nu mag je kiezen:
(zie blz. 87 van NN)
Maak keuzeopdracht 1: beschrijf de stijl van de schrijver van het boek dat jij nu voor je boektoets leest.

Maak keuzeopdracht 3: schrijf twee tekstjes van ca. 150 woorden over hetzelfde onderwerp. Maak een eenvoudige en een meer ‘versierde’ versie.

Slide 10 - Slide

Dus: wat is stijl?
En wat zijn de kenmerken?

Slide 11 - Slide

Volgende keer:
• maandag heb je de keuzeopdracht af (dus 1 of 3!)
• heb je je vragen voor het proefwerk hfdst. 1 & 2 bij je!
• leesboek mee (je kunt nu de STIJL beschrijven!)

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Vandaag:
• bespreken we de keuzeopdrachten (1 of 3) over Stijl
• pas je de geleerde theorie over Stijl toe op je eigen leesboek
• lopen we de proefwerkstof nog eens door. Vragen?

Slide 14 - Slide

En.. hoe kwam ik aan een verbrande vinger?
Wie heeft hier een smeuiig / spannend/ grappig fragment over geschreven?

Slide 15 - Slide

Stijl:
• opdracht: beschrijf aan de hand van minimaal 5 kenmerken de stijl van jouw leesboek (in ca. 5 minuten)
• Zorg ervoor dat je deze kunt presenteren en uitleggen aan de klas.
• Vergelijk kort de stijlen van jouw boek (in duo), max. 5 minuten. Wat zijn de verschillen? Wat de overeenkomsten?
• Welke stijl heeft jouw voorkeur? Leg uit waarom.

Slide 16 - Slide

Voorbereiding toets woensdag:
Welke vragen heb je nog?
Heb je het overzicht al bekeken?

Slide 17 - Slide

WAT MOET JE KENNEN EN KUNNEN?
Proefwerk H 1 & 2 :
Check blz. 47 en 91! NN
(ook in bijlage Magister!)

Slide 18 - Slide

Woordenschat:

• Juiste betekenis bij een woord zoeken (combineer letters met cijfers in de opdracht)
• Synoniemen geven

Slide 19 - Slide

Beeldspraak:
vergelijking, metafoor, personificatie en metonymia

Slide 20 - Slide

Kijk op taal:

• Je weet wat een geoniem, eponiem, etc.
• Leenwoorden zijn: je kunt een voorbeeld geven.
• Je kent de betekenis van voorvoegsels als des-, etc.

Slide 21 - Slide

Formuleren: wat kennen/kunnen?

• Je kent signaalwoorden en het verband dat ze aangeven. Deze moet je per signaalwoord kunnen aangeven! Dus bijvoorbeeld: maar = tegenstelling.
• Je kunt een foutieve samentrekking aanwijzen en deze verbeteren.

Slide 22 - Slide

Formuleren: check het filmpje (Magister!)
https://www.youtube.com/watch?v=rQ_CVcTnjus

Slide 23 - Slide

Poëzie:
• Je kent een aantal dichtvormen en kunt er een voorbeeld bij geven.

Slide 24 - Slide

planning:
• dinsdag: volleybaltoernooi
• woensdag: proefwerk h 1&2
• maandag: bestudeer theorie Lezen, h 3 en maak opdr. 1

Slide 25 - Slide

Zet 'm op!
• Bereid je goed voor: niet alleen 'doorlezen' of alleen samenvatten.
• Bekijk ook je oefeningen nog eens goed.
• Vind je het lastig? Maak een mindmap per onderdeel en zorg ervoor dat je elk begrip kunt uitleggen met een voorbeeld!
• SUCCES!

Slide 26 - Slide