2V.Wk44.Lektion2-Wiederholung-Charaktere

Wer bist du?
begrüßen
verabschieden 
dich beschreiben
1 / 20
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Wer bist du?
begrüßen
verabschieden 
dich beschreiben

Slide 1 - Slide

Wiederholung
... sinnvoll für die Prüfung...

Slide 2 - Slide

Je begroet je vriendin Rosa.
Hoe doe je dat?

Slide 3 - Open question

Hoe vraag je aan iemand hoe het gaat?

Slide 4 - Open question

Zeg hoe het met jouzelf gaat.

Slide 5 - Open question

Hoe geef je aan dat je het leuk vindt, dat iemand je schrijft/bericht/een mailtje stuurt?

Slide 6 - Open question

Hoe sluit je af? Begin met "Hoffentlich"

Slide 7 - Open question

Zeg gedag

Slide 8 - Open question

Auf unserem Programm
- Die Verwandten beschreiben
- Mein/dein/sein/ihr vs. ich/mich vs. du/dich

- Pflichten beschreiben (was willst du, aber was musst du?)

Slide 9 - Slide

Deine Verwandten!
Wer sind alle im Stammbaum?

Slide 10 - Slide

der Onkel
die Tante
die Oma
der Opa
der Cousin
die Cousine

Slide 11 - Drag question

Wer ist das?
Ist das deine Mutter?

Ja, das ist meine Mutter!
Nein! Das ist meine Tante!

Slide 12 - Slide

timer
4:00

Slide 13 - Slide

ich-mein, du-dein etc.
Persoonlijk voornaamwoord
Bezittelijk voornaamwoord

Slide 14 - Slide

Het verschil...
Persoonlijk voornaamwoord geeft een persoon of ding aan / verwijst naar een persoon of ding. 
Het is een los zinsdeel.

Ich laufe durch die Straße.
Du kannst mich da sehen. Ich sehe dich auch.
Geht es dir gut? Mir geht es super!

Slide 15 - Slide

ik - ich
jij - du
hij - er
zij - sie
het - es
wij - wir
jullie - ihr
sie - zij
u - Sie

mij - mich 
jou - dich 


met/aan mij - mir 
met/aan jou - dir


Slide 16 - Slide

Het verschil...
Bezittelijk voornaamwoorden geven een bezit aan. 
Het vervangt het lidwoord


Das ist mein Vater. Ist dein Vater da?
Ja. Und dort ist sein Bruder. Seine Frau ist meine Tante.

Was trägt deine Tante? Sie trägt ihre Jacke. Und das ist ihr Hut.

Slide 17 - Slide

mijn - mein/meine
jouw - dein/deine
zijn - sein/seine
haar - ihr/ihre
onze - unser/unsere
jullie - euer/eure
hun- ihr/ihre
uw - Ihr/Ihre
mannelijke woorden (der), en
onzijdige woorden (das)
krijgen géén uitgang (dus géén e)

vrouwelijke woorden (die), en
meervoud (ook die)
krijgen een -e

Slide 18 - Slide

Kleine Übung :)
Arbeitsbuch Seite 63:
- Aufgabe 14 und 15
timer
5:00

Slide 19 - Slide

Hausaufgaben
Machen: 
- Aufgaben aus Woche 42
- Wörterliste Lektion 3 (AB 74-75)

Lernen:
- aantekeningen in studiewijzer: "Bronnen"
- woordenlijst Lektion 0 + 1 + 2 

Slide 20 - Slide