Paragraaf 2.1 Groepsvorming

GROEPSVORMING
Paragraaf 2.1
1 / 25
next
Slide 1: Slide
MaatschappijwetenschappenMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 25 slides, with text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

GROEPSVORMING
Paragraaf 2.1

Slide 1 - Slide

Na deze les weet je ...
  • ... wat het hoofdconcept binding inhoudt.
  • ... welke verschillende typen bindingen mensen kunnen hebben.
  • ... wat het kernconcept groepsvorming inhoudt.
  • ... hoe het proces van in- en uitsluiting werkt.
  • ... wat sociale controle inhoudt.
  • ... wat het verschil tussen stereotypen en vooroordelen zijn.

Slide 2 - Slide

BINDING
Binding verwijst naar de relaties en onderlinge afhankelijkheden:
  • Tussen mensen in een gezin of familie;
  • Tussen leden van een groep;
  • In de maatschappij;
  • Op het niveau van de staat.

Bijvoorbeeld: Mensen in Nederland voelen zich verbonden doordat we allemaal Nederlands spreken.

Slide 3 - Slide

TYPEN BINDINGEN
Mensen zijn afhankelijk van elkaar en daarom aan elkaar verbonden. Er zijn vier typen bindingen:
  1. Affectieve bindingen
  2. Cognitieve bindingen
  3. Economische bindingen
  4. Politieke bindingen

Slide 4 - Slide

Affectieve binding
Emotionele binding. Affectieve bindingen verwijzen naar gevoelens om ergens bij te horen.

Slide 5 - Slide

Cognitieve binding
Bindingen en afhankelijkheden die te maken hebben met de overdracht en verwerving van kennis.  
 

Slide 6 - Slide

Economische binding
Binding die te maken heeft met werk, geld en met goederen die nodig zijn voor het bestaan.

Slide 7 - Slide

Politieke binding
Bindingen die te maken hebben met zaken die geregeld moeten worden op het gebied van bijvoorbeeld onderwijs en zorg.

Dit zijn zaken die door de overheid geregeld worden op basis van de wet.

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Video

GROEPSVORMING
Bindingen die tussen meer dan twee mensen tot stand komen, doordat ze elkaar beïnvloeden en gemeenschappelijke waarden en normen ontwikkelen.


Slide 10 - Slide

VORMEN VAN EEN GROEP
Bij groepsvorming bestaat een groep nog niet, deze wordt gevormd.

Bindingen kunnen leiden tot groepsvorming, bijvoorbeeld als:
  • Ze iets met elkaar delen (zoals: hobby of interesse)
  • Ze dezelfde waarden hebben (zoals: geloof)
  • Ze dezelfde belangen hebben (zoals: werknemers)
  • Ze gelijke ervaringen hebben (zoals: soldaten)

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Sociale controle
Wanneer mensen anderen ertoe dwingen om zich te houden aan de normen van de groep.

Slide 14 - Slide

Informele sociale controle
Dit vindt plaats wanneer groepsleden elkaar wijzen op de waarden en normen van de groep.

Slide 15 - Slide

Formele sociale controle
Dit vindt plaats wanneer mensen vanuit hun beroep of functie (of vanuit regels) anderen op de regels wijzen.

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Link

Stereotypen
Vaststaande gegeneraliseerde beelden (beelden waar iedereen van de groep aan voldoet) en ideeën over een groep mensen (alle Nederlanders lopen op klompen).

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Video

Vooroordelen
Vooringenomen meningen over een groep mensen. Bijvoorbeeld: alle meisjes zijn zwak in wiskunde.

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

vooroordelen

Slide 22 - Slide

NIET MEER BIJ DE GROEP
Er zijn situaties waarin personen niet (meer) bij een groep horen:

1. Niet meer bij de groep kunnen horen. (Afhaken = niet per se eigen keuze)
2. Niet meer bij de groep mogen horen. (Uitsluiting = geen eigen keuze)
3. Niet meer bij de groep willen horen. (Dropping out = eigen keuze)

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Video

(In)formele groepen
Formele groepen
Informele groepen
  • Er is sprake van een hiërarchie
  • Alle leden van de groep hebben een rol
  • Regels zijn vastgelegd op papier
  • Er zijn doelen en normen voor de groep
  • Bijvoorbeeld: bedrijfsafdeling
  • Mensen kennen elkaar goed en  voelen zich emotioneel met elkaar verbonden.
  • Geen officiële of vastliggende afspraken
  • Rollenstructuur is flexibel
  • Bijvoorbeeld: vriendengroep

Slide 25 - Slide