Examentraining - begrippenkennis

Examentraining Nederlands
Begrippenkennis
1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes, text slide and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Examentraining Nederlands
Begrippenkennis

Slide 1 - Slide

Wat zijn de overeenkomsten tussen een zakelijke mail en een zakelijke brief?

Slide 2 - Open question

Een brief heeft minder verplichte onderdelen dan een mail.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 3 - Quiz

Wie is de geadresseerde?
A
Degene aan wie je de brief schrijft.
B
Degene die de brief schrijft.

Slide 4 - Quiz

Kies de juiste schrijfwijze voor de plaats en de datum in een zakelijke brief.
A
Amsterdam 2 november 2016
B
Amsterdam, 2 November 2016
C
Amsterdam, 2 november 2016
D
Amsterdam, 2-11-2016

Slide 5 - Quiz

Kies de juiste aanhef als je de geadresseerde niet kant.
A
Geachte heer mevrouw,
B
Geachte heren en mevrouwen,
C
Geachte meneer, mevrouw,
D
Geachte meneer/mevrouw,

Slide 6 - Quiz

Wat zijn de meest voorkomende tekstdoelen van een schrijver?

Slide 7 - Open question

De juiste volgorde van leesstrategieën is:
A
Zoekend lezen, oriënterend lezen en intensief lezen
B
Intensief lezen, oriënterend lezen, zoekend lezen
C
Oriënterend lezen, intensief lezen, zoekend lezen
D
Er is geen juiste volgorde.

Slide 8 - Quiz

Hoofdgedachte
van een tekst

Slide 9 - Mind map

In de tekst van een zakelijke brief gebruik je geen alinea's.
A
Waar: je schrijft alles achter elkaar zonder witregels.
B
Niet waar: je gebruikt drie alinea's: inleiding, kern en slot.

Slide 10 - Quiz

Kies de juiste schrijfwijze voor de slotformule.
A
Met Vriendelijke Groet,
B
Met vriendelijke groet,
C
Met vriendelijke groet
D
Met vriendelijke groeten,

Slide 11 - Quiz

Een sollicitatiebrief is geen zakelijke brief.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 12 - Quiz

Onderwerp en hoofdgedachte zijn eigenlijk hetzelfde.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 13 - Quiz

Signaalwoorden van oorzaak-gevolg zijn:
A
Maar, echter
B
Doordat, daardoor, als gevolg van
C
Ten eerste, verder, ook

Slide 14 - Quiz

Noem drie signaalwoorden die horen bij het tekstverband: tegenstelling

Slide 15 - Open question

Signaalwoorden van voorwaarde
A
Waarmee, zodat, met behulp van
B
Als ... dan, indien
C
Ook, tevens

Slide 16 - Quiz

Bij zoekend lezen moet je de tekst iedere keer opnieuw doorlezen.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 17 - Quiz

Signaalwoorden van tijd (chronologische tijdsvolgorde)
A
Dus, concluderend, dat betekent
B
Net zoals, even ... als
C
Eerst, dan, daarna, voordat, verder, ten slotte

Slide 18 - Quiz

Slide 19 - Video

Hoe ga jij je op het examen Nederlands voorbereiden?

Slide 20 - Open question