Lezen 2.3 - 3 kader
1 / 13
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
Slide 3 - Slide
In welke zin staat een mening?
A
De meeste scholieren fietsen naar school.
B
Scooters zijn echt tricky in het verkeer.
Slide 4 - Quiz
In welke zin staat een feit?
A
Huiswerk maken is niet leuk.
B
Veel leerlingen maken het huiswerk tijdens de les.
Slide 5 - Quiz
Hoe kun je bepalen of iets een feit is?
Slide 6 - Open question
Waarom is het belangrijk om te weten of iets een feit of een mening is?
Slide 7 - Open question
Slide 8 - Slide
Wat is het onderwerp van tekst 1?
A
De fietsergernissen van Nina, Ilse en Anne.
B
Het grootste Nederlandse fietsonderzoek ooit.
C
Wat er volgens Nina, Ilse en Anne verbeterd kan worden voor fietsers.
Slide 9 - Quiz
In alinea 1 staat de zin 'Scooters zijn echt tricky!'
Van wie is die mening?
Van wie is die mening?
A
Anne
B
Ilse
C
Niet duidelijk van wie
Slide 10 - Quiz
In alinea 2 staat de zin 'Ik heb een hekel aan mensen die keihard racen en helemaal hun eigen gang gaan.'
Van wie is die mening?
Van wie is die mening?
A
Anne
B
Ilse
C
Niet duidelijk van wie
Slide 11 - Quiz
In alinea 2 staat de zin 'Zonder kan ik niets'.
Van wie is die mening?
Van wie is die mening?
A
Anne
B
Ilse
C
Niet duidelijk van wie
