Formuleren verwijswoorden

1 / 18
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Welke verwijswoorden gebruik je bij het-woorden?
Welke verwijswoorden kun je wel gebruiken bij het-woorden?
Meer antwoorden mogelijk!
A
dit
B
deze
C
die
D
dat

Slide 4 - Quiz

This item has no instructions

Welke verwijswoorden gebruik je bij het-woorden?
Welke verwijswoorden gebruik je bij de-woorden? Meer antwoorden mogelijk!
A
dit
B
deze
C
die
D
dat

Slide 5 - Quiz

This item has no instructions

Welke zijn verwijswoorden ? Er zijn meer antwoorden mogelijk hier.
A
de
B
deze
C
Jeanine
D
dat

Slide 6 - Quiz

This item has no instructions

Zie jij de vogel achter de hele groep vliegen?
"Ja, ik zie ...... vliegen"
A
deze, die
B
deze, dat
C
dit, dat
D
die, dit

Slide 7 - Quiz

This item has no instructions

Formuleren (verwijswoorden)

''Ik heb een oude fiets, maar … rijdt nog goed.''
A
dat
B
dit
C
de
D
die

Slide 8 - Quiz

This item has no instructions

Welke verwijswoorden gebruik je voor 'het kind'?
A
dat, die
B
deze, dat
C
dit, dat
D
die, dit

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions

Welke verwijswoorden gebruik je voor 'volk'?
A
deze, die
B
deze, dat
C
dit, dat
D
die, dit

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

Welke verwijswoorden gebruik je voor 'auto'?
A
dat, die
B
deze, dat
C
dit, dat
D
deze, die

Slide 11 - Quiz

This item has no instructions

De leerlingen gaan meteen hard aan het werk. Ze hebben geleerd hoe ZE verwijswoorden kunnen herkennen en toepassen in een zin.

Waar verwijst “ze” naar?
A
De leerlingen
B
hard
C
het werk
D
Verwijswoorden

Slide 12 - Quiz

This item has no instructions

Formuleren (verwijswoorden)

''Je moet even doorfietsen naar de volgende pinautomaat, want ... hier doet het niet.''
A
het
B
dit
C
dat
D
deze

Slide 13 - Quiz

This item has no instructions

Slide 14 - Video

This item has no instructions

Vul het juiste verwijswoord in.
Anita's ouders wonen vlakbij en ze bezoekt ... vaak.
A
hen
B
hun

Slide 15 - Quiz

Het verwijswoord 'hen' gebruik je als lijdend voorwerp en na een voorzetsel. 
hun of hen?
A
Die boeken zijn van hen
B
Die boeken zijn van hun

Slide 16 - Quiz

This item has no instructions

De winnaars krijgen een beker en de voorzitter zal 
                             die uitreiken
Juist
Onjuist
hen
hun

Slide 17 - Drag question

This item has no instructions

Ik heb de lesinhoud begrepen.
😒🙁😐🙂😃

Slide 18 - Poll

This item has no instructions