1. Wat heb je vorige week gedaan?
2. Op zaterdag heb ik gewerkt van 8 tot 6 en in de avond ben ik naar een feest geweest met een vriendin.
3. Ik vond mijn vakantie erg leuk.
4. In México was het warm, het was ongeveer 33 graden.
5. Het leukste van mijn vakantie was het bezoek aan...
6. Wij hebben overnacht in een hotel. Het ontbijt bestond uit...