Lessonup hoofdstuk 3

1 / 36
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Vandaag
Herhaling H3

Herhalingsopgaven maken en rekenopgaven

Slide 2 - Slide

Ruilen

Directe ruil: een product ruilen voor een ander product
Indirecte ruil: ruilen waarbij je betaalt met geld

Slide 3 - Slide

Je gaat naar de winkel en je koopt een zak snoep. Je betaalt met je pinpas. Dit is een voorbeeld van?
A
Directe ruil
B
Indirecte ruil

Slide 4 - Quiz

Functies van geld

Ruilmiddel: functie van geld waardoor goederen en diensten geruild kunnen worden.
Spaarmiddel: Functie van geld: je kunt het bewaren/sparen.
Rekenmiddel: functie van geld waardoor de waarde van verschillende middelen met elkaar vergeleken kan worden.

Slide 5 - Slide

Je zet geld apart op een rekening. Dit geld kan je dan op een later moment uitgeven. Geld is in dit voorbeeld een:
A
Spaarmiddel
B
Rekenmiddel
C
Ruilmiddel

Slide 6 - Quiz

Stel je bent in de mediamarkt en je ziet dat Fifa 21 nu 49,99 euro kost. Hier wordt geld gebruikt als...
A
Spaarmiddel
B
Rekenmiddel
C
Ruilmiddel

Slide 7 - Quiz

Vorm van geld (blz. 73)
Chartaal geld: Tastbaar geld in de vorm van munten en bankbiljetten.

Giraal geld: Niet-tastbaar geld dat mensen op hun betaalrekening hebben. 

Lopende rekening en rekening courant - wat is dat?

Slide 8 - Slide

Je bestelt een broek online bij Zalando. Het geld waarmee je de broek betaalt is:
A
Giraal geld
B
Chartaal geld

Slide 9 - Quiz

Als je geld pint bij een geldautomaat, dan ...1... jouw hoeveelheid giraal geld en
...2... jouw hoeveelheid chartaal geld
A
1. Stijgt 2. Daalt
B
1. Daalt 2. Blijft gelijk
C
1. Blijft gelijk 2. Stijgt
D
1. Daalt 2. Stijgt

Slide 10 - Quiz

Nieuw saldo berekenen
oud saldo
+ Ontvangsten
- Uitgaven
-----------------
nieuw saldo
+ Positief saldo = Credit Saldo


 - Negatief saldo = Debet Saldo = rood staan          

Slide 11 - Slide

Bereken het nieuwe saldo.
Schrijf de berekening op.
Geef aan of er sprake is van een debet- of creditsaldo.
Beginsaldo
€ 135
Af (kleding)
€ 45,50
Bij (loon)
€ 200
Af (eten)
€ 55,50

Slide 12 - Open question

Hoe kan je elektronisch betalen?
Wat is een creditcard?

Slide 13 - Slide

Wat is GEEN voorbeeld van elektronisch betalen ?
A
Betalen via de computer
B
Betalen via de smartphone
C
Betalen met een bankbiljet
D
Betalen met je pinpas

Slide 14 - Quiz

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Welke leenmotieven
heb je?

Slide 19 - Mind map

Welke soorten leningen
heb je?

Slide 20 - Mind map

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

EINDE PPT M3

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Video

Fiducie

Fiducie: vertrouwen dat het geld zijn waarde zal houden.
Maken opdracht 24


Slide 26 - Slide

Wat denk je dat een gevolg van fiducie is?

Slide 27 - Open question

Stel de prijs van een televisie stijgt van €210 naar €230. Met hoeveel procent is die prijs gestegen?
A
30%
B
9,1%
C
8,7%
D
9,5%

Slide 28 - Quiz

Een brood kost € 2,38. In de reclame is het € 2,10. Met hoeveel procent is je loon gestegen?

Slide 29 - Open question

Je ontvangt een loon van €1.800 per maand. Na een loonsverhoging ontvang je €1.950. Met hoeveel procent is je loon gestegen?

Slide 30 - Open question

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Link

Opdrachten maken
Opdracht t/m 33
  • verder werken met de opdrachten.
  • een samenvatting maken.
  • aan een ander vak werken.



Slide 33 - Slide

Wat vond je van de les?

Slide 34 - Mind map

Wat vond je dat de docent
goed deed?

Slide 35 - Mind map

Wat kan de docent volgens
jou beter doen?

Slide 36 - Mind map