Suezkanaal

File in het Suezkanaal
1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 2

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

File in het Suezkanaal

Slide 1 - Slide

Een enorm containerschip was vastgelopen in het Suezkanaal. Het schip kon niet meer voor- of achteruit.
Wat betekent vastlopen?
A
niet kunnen ophouden
B
niet weten hoe het moet
C
niet verder kunnen gaan
D
niet door mogen gaan

Slide 2 - Quiz

Het kanaal is ongeveer 90 kilometer lang. In 1859 is men begonnen met het aanleggen ervan.

Wat betekent het kanaal?
A
de door mensen aangelegde woestijn
B
de door mensen gegraven rivier
C
de met hijskranen gebouwde brug
D
de van zandzakken gemaakte dijk

Slide 3 - Quiz

Het Suezkanaal verbindt de Rode Zee en de Middellandse Zee met elkaar. Je kunt zo van de ene naar de andere zee varen.

Wat betekent verbinden?
A
in twee stukken delen
B
uit elkaar halen
C
aan elkaar vastmaken
D
precies op elkaar leggen

Slide 4 - Quiz

Om Afrika heen varen, is best een omweg. Dat is een veel grotere afstand dan gewoon door het Suezkanaal.

Wat betekent de omweg?
A
de zee die gevaarlijker is dan elke andere zee
B
het idee dat beter is dan het eerste idee
C
de weg die langer is dan de gewone weg
D
de straat die mooier is dan de gewone straat

Slide 5 - Quiz

In het Suezkanaal ontstond in beide richtingen een file van schepen. Schepen konden niet meer naar het noorden varen en ook niet meer naar het zuiden.

Wat betekent in beide richtingen?
A
op het land en in het water
B
allebei de kanten op
C
de hele dag en de hele nacht
D
voor schepen en vrachtwagens

Slide 6 - Quiz

Het grote containerschip lag een aantal dagen muurvast. Het schip kon geen kant op.

Wat betekent muurvast?
A
tegen een muur
B
op zijn kant
C
op zijn kop
D
erg vast

Slide 7 - Quiz

Het was een enorme klus om het gevaarte los te trekken. Het schip is erg groot en zwaar.

Wat betekent het gevaarte?
A
de gevaarlijke boot
B
het prachtige schip
C
de kleine spullen
D
het reusachtige voorwerp

Slide 8 - Quiz

Met man en macht werd geprobeerd het schip los te trekken. Daarvoor werden de sterkste sleepboten gebruikt die er zijn.

Wat betekent met man en macht?
A
zo krachtig mogelijk
B
als iedereen zin heeft
C
met belangrijke mensen
D
op een vriendelijke manier

Slide 9 - Quiz

Verschillende pogingen om het schip vlot te trekken mislukten. Maar nu is het schip weer los.

Wat betekent vlot trekken?
A
zo trekken dat het niet meer vastzit
B
vastleggen met een lang touw
C
op een vlot leggen en wegvaren
D
trekken zodat het lekker hard gaat

Slide 10 - Quiz

Alle schepen kunnen weer verder varen naar hun bestemming. Dan komen ook alle pakketjes in Nederland aan.

Wat betekent de bestemming?
A
de plek waar je vandaan komt
B
de plaats waar iets of iemand heen moet
C
de weg die je moet nemen
D
de plaats waar je bent

Slide 11 - Quiz

Welk woord past op de open plek?

Toen de vrachtwagen openging, zagen we wat erin stond. Mark zei: ‘Wat groot, we hebben een heftruck nodig om het in de tuin te zetten, het is echt een …
A
gevaarte.’
B
omweg.’
C
bestemming.’
D
kanaal.’

Slide 12 - Quiz

Aan de ene kant van de gang is de wc. Aan de andere kant van de gang is mijn klas. De gang is in beide richtingen verstopt. Weet jij wat mijn probleem is?
A
Ik kan wel naar de wc, maar niet naar mijn klas.
B
Ik kan naar de wc en ook naar mijn klas.
C
Ik kan niet naar de wc en ook niet naar mijn klas.
D
Ik kan niet naar de wc, maar wel naar mijn klas.

Slide 13 - Quiz

We werken met man en macht om het huis af te bouwen. Hoe doen we dat?
A
We werken voorzichtig, met een paar mensen en kleine schepjes.
B
We werken hard, met veel mensen en grote machines.
C
We werken om beurten, met twee mensen en houden veel pauzes.
D
We werken af en toe, met allerlei mensen en gezellige muziek.

Slide 14 - Quiz

Eerst zat de boot van Mart vast in het zand. Nu drijft de boot weer in het water. Wat heeft Mart gedaan?
A
Hij heeft de boot vlot getrokken
B
Hij heeft de boot verbonden.
C
Hij heeft de boot laten zinken.
D
Hij heeft de boot geleend.

Slide 15 - Quiz

De schroeven in de kast zitten muurvast. Is dat goed?
A
Ja, want dan zit de kast heel stevig in elkaar.
B
Nee, want dan zit de kast niet stevig in elkaar.
C
Ja, want dan zit de kast net niet stevig genoeg in elkaar.
D
Nee, want dan zit de kast aan de muur vast.

Slide 16 - Quiz

Kies de goede antwoorden. Er zijn twee antwoorden goed.
Welke woorden betekenen het tegenovergestelde van verbinden?
A
uit elkaar halen
B
losmaken
C
vastlopen
D
vastmaken

Slide 17 - Quiz

De weg van Samirs huis naar school is dicht. Nu moet hij door twee andere straten en helemaal om het park heen fietsen. Hoe noem je dat?
A
de overweg
B
de omweg
C
het gevaarte
D
het kanaal

Slide 18 - Quiz

Chloe wandelt. Eerst komt ze langs haar school. Dan loopt ze langs de bakker. En daarna is ze eindelijk bij haar vriendin Elke. Wat is de bestemming van Chloe?
A
haar school
B
de bakker
C
haar eigen huis
D
haar vriendin Elke

Slide 19 - Quiz

Hoe kan een boot vastlopen?
A
door in de haven aan de kade te gaan liggen
B
door in diep water het anker overboord te gooien
C
door in ondiep water in het zand te varen
D
door op zee tegen een ander schip aan te botsen

Slide 20 - Quiz