2HV - voorbereiding test/vakantiekaart

Wat moet je kunnen? 
Je moet de vocabulaire en phrases clés kennen en kunnen gebruiken in 
een gesprek over je vakantie.
Je moet de passé composé kunnen toepassen op de werkwoorden.
Je moet het bezittelijk voornaamwoord kunnen gebruiken om te vertellen 
van wie iets is of met wie je was.
Je moet de phrases clés kunnen gebruiken in een gesprek over je vakantie.
1 / 30
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Wat moet je kunnen? 
Je moet de vocabulaire en phrases clés kennen en kunnen gebruiken in 
een gesprek over je vakantie.
Je moet de passé composé kunnen toepassen op de werkwoorden.
Je moet het bezittelijk voornaamwoord kunnen gebruiken om te vertellen 
van wie iets is of met wie je was.
Je moet de phrases clés kunnen gebruiken in een gesprek over je vakantie.

Slide 1 - Slide

On commence avec

Tu as été où?

Slide 2 - Slide

Italië
Griekenland
Frankrijk
Denemarken
Duitsland
Nederland
Zweden
Belgie
Spanje
Portugal

Slide 3 - Drag question

Voorzetsels bij steden/landen & Vertaling van in/naar
-Marc habite à Bruxelles.
-J'ai été en France.
-Tu vas aux Etats-Unis?
-Non, je vais au Portugal.

Slide 4 - Slide

Pays
  • Bij landen heb je drie opties: en / au / aux

  • Om te bepalen welk voorzetsel bij welk land hoort, moet je het geslacht weten van het land. 



Slide 5 - Slide

à
en
au
aux
Italie
Bruxelles
Pays-Bas
Maroc
Paris
États-Unis
Portugal
France

Slide 6 - Drag question

Wat betekent: tu as été où?
A
Waar ben je geweest?
B
Waar zijn jullie geweest?
C
Wat heb je gedaan?
D
Wat hebben jullie gedaan?

Slide 7 - Quiz

Hoe geef je antwoord op deze vraag: tu as été où?
A
Il a été à Paris
B
J'ai nagé en vacances
C
J'ai été en France
D
J'ai fait du pingpong au camping

Slide 8 - Quiz

Tu as été où et avec qui?

Slide 9 - Open question

On continue avec

Qu'est-ce que tu as fait?

Slide 10 - Slide


Qu'est-ce que tu as fait en vacances?
A
j'ai fait du kayak
B
j'ai fait du cheval
C
j'ai fait de la voile
D
j'ai fait les magasins

Slide 11 - Quiz


Qu'est-ce que tu as fait en vacances?
A
j'ai joué au football
B
j'ai fait les magasins
C
j'ai joué au tennis
D
j'ai fait une promenade à pied

Slide 12 - Quiz

Qu'est-ce que tu as fait en vacances?
A
j'ai fait de la plongée
B
j'ai nagé dans la piscine
C
j'ai fait du VTT (vélo tout terrain)
D
j'ai fait une promenade à pied

Slide 13 - Quiz

Qu'est-ce que tu as fait en vacances?
A
j'ai fait les magasins
B
j'ai joué au football
C
j'ai nagé dans la piscine
D
j'ai fait du kayak

Slide 14 - Quiz

Qu'est-ce que tu as fait en vacances?
A
j'ai fait les magasins
B
j'ai fait du SUP
C
j'ai nagé dans la piscine
D
j'ai fait du surf

Slide 15 - Quiz

Vertaal: Ik heb gedaan
A
J'ai eu
B
J'ai fait
C
J'ai joué
D
J'ai été

Slide 16 - Quiz

Vertaal: wij hebben gedaan
A
nous avons fait
B
nous avons été
C
nous avons eu
D
nous avons faité

Slide 17 - Quiz

Vertaal: ik heb gekampeerd
A
Je campe
B
J'ai camping
C
J'ai fait du camping
D
Nous avons fait du camping

Slide 18 - Quiz

Qu'est-ce que tu as fait en vacances? Nommez une activité

Slide 19 - Open question

On finit par
C'était comment?


Slide 20 - Slide

Repondez à la question:
C'était comment?

Slide 21 - Open question

Quel temps fait-il?

Slide 22 - Slide

La météo

Slide 23 - Slide

La météo

Slide 24 - Slide

La météo: sleep het juiste weer naar het juiste plaatje.
Il fait mauvais
Il fait chaud
Il fait froid
Il fait 22 degrés

il fait beau

Slide 25 - Drag question

La météo: sleep het juiste weer naar het juiste plaatje.
Il neige
Il y a du soleil
Il pleut
Il fait -5 degrés

Il y a du vent


Slide 26 - Drag question

Quel temps fait-il?
A
il y a de la pluie
B
il y a de la neige
C
il y a du soleil
D
il y a du vent

Slide 27 - Quiz

Quel temps fait-il?
A
il fait froid
B
il fait chaud
C
il fait mauvais
D
il neige

Slide 28 - Quiz

Si vous avez fait attention
Alles wat we hier hebben geoefend, leer je voor de test, gebruik in het gesprekje dat je uitschrijft in de test EN gebruik in de vakantiekaart die je gaat maken.

Slide 29 - Slide

les vacances de Marjolein

Slide 30 - Slide