This lesson contains 46 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
4TL H2
Geld genoeg?
Slide 1 - Slide
Programma 27 september
Start hoofdstuk 2
Begroting maken, inkomsten en uitgaven, rekenen van week naar maand, reserveren
Gezamenlijk opdracht 8
Bespreken opdracht 10 en 11
Huiswerk: paragraaf 2.1 en rekenopdracht 1 t/m 5
Slide 2 - Slide
Begroting
Een overzicht van je verwachte inkomsten en verwachte uitgaven voor de komende periode.
Een begroting maak je dus altijd van te voren. Denk ook aan de Rijksbegroting.
Slide 3 - Slide
Wat is budgetteren?
Budgetteren:
het op elkaar afstemmen van je inkomsten en uitgaven
Slide 4 - Slide
Een begroting
Een begroting is een overzicht van je verwachte inkomsten en verwachte uitgaven voor de komende periode.
Slide 5 - Slide
Soorten inkomens
Slide 6 - Slide
Soorten uitgaven
Slide 7 - Slide
Omrekenen van maand naar week
Bedrag per week = maandbedrag x 12 : 52
Periode
Maand
Jaar
Week
Getal
€
€
€
Slide 8 - Slide
Omrekenen van week naar maand
Bedrag per maand = weekbedrag x 52 : 12
Periode
Week
Jaar
Maand
Getal
€
€
€
Slide 9 - Slide
€ 10 per week omrekenen naar een maand bedrag doe je zo:
A
€10 x 4
B
€10 x 52 : 12
C
€10 x 12 : 52
D
€10 x 4,3
Slide 10 - Quiz
Hoe rekenen we iets om van maand naar week? € 80,- per maand.
A
80 : 4
B
80 x 12 : 52
C
80 : 5
D
80 : 12
Slide 11 - Quiz
Per week ontvang je €25,- aan kleedgeld. Hoeveel is dat per maand?
Slide 12 - Open question
Per maand ontvang je €100 aan kleedgeld. Hoeveel is dat per week?
Slide 13 - Open question
Geld reserveren
Geld opzij zetten voor grote uitgaven in de toekomst.
Reservering per maand = benodigde bedrag : aantal maanden
Slide 14 - Slide
Je wilt in de zomer op vakantie met vrienden. Hiervoor heb je €850,- nodig. Je hebt nog 9 maanden om te sparen.
Bereken het bedrag dat je per maand moet reserveren?
Slide 15 - Open question
Opdracht 8
Slide 16 - Slide
Maandag 30 september
Start 2.2 sparen of beleggen
Spaarmotieven
Enkelvoudige en samengestelde rente
Opdracht 1 t/m 6 maken
Slide 17 - Slide
Spaarmotieven
Redenen om te sparen (= spaarmotieven)
Sparen voor de rente
Sparen voor een doel
Sparen uit voorzorg
Slide 18 - Slide
Rente
Over je spaargeld ontvang je rente of interest.
De rente op je spaarrekening is afhankelijk van:
het rentepercentage. Vast of variabel.
de hoogte van het spaarbedrag.
de periode dat het geld op je spaarrekening staat.
Slide 19 - Slide
Enkelvoudige rente berekenen
Rentepercentage : 100 x spaarbedrag x jaren 1,7 : 100 x €500 x 3 = €25,5
Spaarbedrag : 100 x rentepercentage x jaren €500 : 100 x 1,7 x 3 = €25,5
Verhoudingstabel
500
100
1
1,7
Slide 20 - Slide
€12.000,- op spaarrekening. 1,3% enkelvoudige rente. Hoeveel rente ontvang je na 4 jaar?
Slide 21 - Open question
Je zet €1.000 op een spaarrekening met 2,5% rente. Hoe hoog is je saldo na 3 jaar?
Schrijf je berekening op!
Enkelvoudige rente = rentepercentage x spaarbedrag x jaren
Enkelvoudige rente = rentepercentage x spaarbedrag x jaren
Enkelvoudige rente = rentepercentage x spaarbedrag x jaren
Enkelvoudige rente = rentepercentage x spaarbedrag x jaren
Slide 22 - Open question
Je zet €1.500 op een spaarrekening met 1,7% rente. Hoeveel rente ontvang je na 4 jaar.
Schrijf je berekening op!
Enkelvoudige rente = rentepercentage x spaarbedrag x jaren
Enkelvoudige rente = rentepercentage x spaarbedrag x jaren
Enkelvoudige rente = rentepercentage x spaarbedrag x jaren
Enkelvoudige rente = rentepercentage x spaarbedrag x jaren
Slide 23 - Open question
Samengestelde rente
Slide 24 - Slide
vb samengestelde rente
Slide 25 - Slide
Er staat €6.000 op je spaarrekening. Je ontvangt 0,65 % rente. samengestelde rente 4 jaar. Wat is de groeifactor?
Slide 26 - Open question
Er staat €250,- op spaarrekening. 3% samengestelde rente. Hoeveel euro staat er na 2 jaar op je rekening?
Noteer je berekening.
Slide 27 - Open question
Er staat €4.500 op je spaarrekening. Je ontvangt 1,6% samengestelde rente, 4 jaar.
Bereken de groeifactor en je saldo na 4 jaar.
Slide 28 - Open question
Er staat €250,- op spaarrekening. je ontvangt 3% samengestelde rente.
Hoeveel staat op de rekening na 2 jaar?
Slide 29 - Open question
Dinsdag 1 oktober
Herhaling enkelvoudige en samengestelde rente
Maken opdrachten bij paragraaf 2.2
Rekenopdracht 6 t/m 11 (bladzijde 64)
Slide 30 - Slide
Je hebt €1.700,- op je spaarrekening staan met 1,6% rente. Bereken het bedrag op je rekening na 4 jaar met enkelvoudige rente en met samengestelde rente.
Noteer beide berekeningen!
Slide 31 - Open question
Slide 32 - Slide
Vrijdag 4 oktober - paragraaf 2.3
Leenmotieven
Kredietkosten
Oefenen met kredietkosten
Opdrachten paragraaf 2.3 maken
Rekenopdracht 14 t/m 17
Slide 33 - Slide
Leenmotieven
Slide 34 - Slide
Geld lenen kost geld!
Slide 35 - Slide
Kredietkosten
Kredietkosten: Alles wat je meer terugbetaalt dan je geleend hebt. Die kredietkosten bestaan uit, bijvoorbeeld rente en administratiekosten.
Slide 36 - Slide
6. Kredietkosten
Hoe bereken je de kredietkosten:
(aantal termijnen x termijnbedrag) - lening = kredietkosten
Slide 37 - Slide
Wat zijn de kredietkosten bij een looptijd van 36 maand?
Slide 38 - Open question
Ik ga 25.000 lenen in 60 maanden. 1. Wat zijn de kredietkosten? 2. Hoeveel zijn de kredietkosten in procenten van het geleende bedrag?
Slide 39 - Open question
Je leent €4.000,- bereken het verschil in kredietkosten bij terugbetalen in 24 en in 36 maanden.
Slide 40 - Open question
Hypothecaire lening in een plaatje
Hypothecaire lening
Slide 41 - Slide
Maandag 7 oktober
Herhaling kredietkosten
Geldfuncties
Vraag en aanbod van geld
ECB
Opdracht 1 t/m 7 maken
Slide 42 - Slide
Je leent €1.000,- 12 maanden. Bereken de kredietkosten in procenten van het geleende bedrag.
Slide 43 - Open question
Geldfuncties
Slide 44 - Slide
Vraag en aanbod van geld
- spaar en leenrente
- onze banken regelen het
Slide 45 - Slide
Europese Centrale Bank (ECB)
Centrale bank van de EMU landen Taken van de ECB:
Waarde van de euro bewaken (prijsstabiliteit) -- ---- - inflatie laag houden --> euro behoudt zijn koopkracht
Hoogte van rente vaststellen - als banken geld willen lenen van de ECB