Week 37 2havo




Vandaag:
- we bekijken hoe we werken met het boek
- we bekijken de taak
- instructie Lees- en luisterstrategieën
- opdrachten 1 en 2 doen we klassikaal
- opdrachten 4 en 5 maak je zelfstandig
- evaluatie





Je legt klaar:
- iPad in de aanslag (dicht)
- agenda
- 2 A4 schriften
- pen
Week 37

timer
1:30
Lezen H1: opdrachten 1 t/m 3 en 5
Je leert:
- de hoofdgedachte van een tekst herkennen
- onderscheid maken tussen hoofd- en bijzaken
- kernzinnen onderscheiden
- een eenvoudige tekst samenvatten
Klaar?
- oefenblad toets
Vandaag:
- terugblik De Brug
- zelfstandig aan de slag op de iPad (1 t/m 3 en 5)
- evaluatie
Je legt klaar:
- iPad in de aanslag (LessonUp)
- schrijfschrift?
1 / 29
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson




Vandaag:
- we bekijken hoe we werken met het boek
- we bekijken de taak
- instructie Lees- en luisterstrategieën
- opdrachten 1 en 2 doen we klassikaal
- opdrachten 4 en 5 maak je zelfstandig
- evaluatie





Je legt klaar:
- iPad in de aanslag (dicht)
- agenda
- 2 A4 schriften
- pen
Week 37

timer
1:30
Lezen H1: opdrachten 1 t/m 3 en 5
Je leert:
- de hoofdgedachte van een tekst herkennen
- onderscheid maken tussen hoofd- en bijzaken
- kernzinnen onderscheiden
- een eenvoudige tekst samenvatten
Klaar?
- oefenblad toets
Vandaag:
- terugblik De Brug
- zelfstandig aan de slag op de iPad (1 t/m 3 en 5)
- evaluatie
Je legt klaar:
- iPad in de aanslag (LessonUp)
- schrijfschrift?

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Slide 2 - Slide

2E

Slide 3 - Mind map

This item has no instructions

Grammatica: Woordsoorten
Elk woord in een zin kan je benoemen

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

noem de drie lidwoorden

Slide 5 - Open question

This item has no instructions

Antwoord
bepaald lidwoord: de en het
onbepaald lidwoord: een

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Wat is juist?
Het zelfstandig naamwoord...
A
...heeft meestal een enkelvoud en een meervoud.
B
...daar kun je meestal een lidwoord voor zetten.
C
...daar kun je vaak een verkleinwoord van maken.
D
- A, B en C zijn juist.

Slide 7 - Quiz

This item has no instructions

Wat is een bijvoeglijk naamwoord?

Slide 8 - Open question

This item has no instructions

Antwoord
  1. Een bijvoeglijk naamwoord (bn) vertelt iets over een zelfstandig naamwoord.
  2. Het heeft vaak een korte vorm (zonder -e) en een lange vorm (met een -e).
  3. Een bijvoeglijk naamwoord kent vaak de 'trappen van vergelijking': stellende trap, vergrotende trap en overtreffende trap.
  4. Soms staat het bijvoegelijk naamwoord niet voor het zelfstandig naamwoord, maar verderop in de zin.

Een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord zegt van welk materiaal iets gemaakt is.

Sommige bijvoeglijke naamwoorden zijn gemaakt van een werkwoord.

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Om welk werkoord gaat het hier?

Hij is gisteren gevallen.
gevallen=
A
zww
B
hww

Slide 11 - Quiz

This item has no instructions


Het Nederlandse volk gaat steeds vaker op vakantie in België.
in =
A
zn
B
bn
C
bw
D
vz

Slide 12 - Quiz

This item has no instructions


Het Nederlandse volk gaat steeds vaker op vakantie in België.
vakantie =
A
zn
B
bn
C
vz
D
bw

Slide 13 - Quiz

This item has no instructions


Het Nederlandse volk gaat steeds vaker op vakantie in België.
op =
A
zn
B
bn
C
vz
D
bw

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions


Het Nederlandse volk gaat steeds vaker op vakantie in België.
vaker =
A
zn
B
bn
C
vz
D
bw

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions


Het Nederlandse volk gaat steeds vaker op vakantie in België.
steeds =:
A
bn
B
zn
C
bw
D
vz

Slide 16 - Quiz

This item has no instructions


Het Nederlandse volk gaat steeds vaker op vakantie in België.
gaat =:
A
zww
B
hww

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions


Het Nederlandse volk gaat steeds vaker op vakantie in België.
volk =:
A
bn
B
zn
C
zww
D
bw

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions


Het Nederlandse volk gaat steeds vaker op vakantie in België.
Nederlandse =:
A
blw
B
olw
C
bn
D
zn

Slide 19 - Quiz

This item has no instructions

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

persoonsvorm (pv)
onderwerp (ow)
eet
Piet
vallen
de stoel
de hond
sliep
de rozen
bloeide

Slide 21 - Drag question

This item has no instructions

Ow?
De meeste leerlingen bezoeken liever geen musea.
A
Liever
B
Geen musea
C
De leerlingen
D
De meeste leerlingen

Slide 22 - Quiz

This item has no instructions

De mees kon een nestje bouwen in het nieuwe vogelhuisje.
Lv=?

Slide 23 - Open question

This item has no instructions

De jongens gooiden sneeuwballen

Pv=?
A
de jongens
B
gooiden
C
sneeuwballen

Slide 24 - Quiz

This item has no instructions

Wanneer schrijf je een zakelijke e-mail? Geef een paar voorbeelden

Slide 25 - Open question

This item has no instructions

Een zakelijke e-mail stuur je meestal naar iemand van een bedrijf, een instelling of een vereniging. 

Dat doe je bijvoorbeeld om informatie op te vragen. 

Zo’n e-mail is formeel: je schrijft in een zakelijke e-mail ‘officiëler’ dan in een persoonlijk mailtje aan vrienden of familie.
Zakelijke e-mail

Slide 26 - Slide

This item has no instructions

Zo schrijf je de inhoud van een zakelijke e-mail
:

• Maak duidelijk wie je bent.
• Schrijf kort waarover de e-mail gaat.
• Stel je vraag.
• Laat eventueel weten wat je van de ander verwacht.
Regels zakelijke e-mail

Slide 27 - Slide

This item has no instructions

  • Noteer in een of enkele woorden het onderwerp in de onderwerpregel.
  • Begin met een passende aanhef, gevolgd door een komma: Beste mevrouw Van Dijk, Geachte heer/mevrouw, 
  • Sla een regel over. Begin met een hoofdletter op een nieuwe regel. 
  • Wees beleefd en spreek de ander aan met ‘u’..
Vorm zakelijke e-mail (1)

Slide 28 - Slide

This item has no instructions

Welke mails zijn gelijk duidelijk?

Slide 29 - Slide

This item has no instructions