Grammatica 4.3 + 4.4 bk

Wat gaan we deze les doen?

- Terugkoppeling vorige les
- Doelen van deze les
- Theorie
- Huiswerk
1 / 16
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 1

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Wat gaan we deze les doen?

- Terugkoppeling vorige les
- Doelen van deze les
- Theorie
- Huiswerk

Slide 1 - Slide

Terugblik 
Doelen vorige les:

-Je kunt het werkwoordelijk gezegde in een zin benoemen
-Je kunt de zelfstandige naamwoorden in een zin benoemen
-Je kunt de lidwoorden in een zin benoemen

Slide 2 - Slide

Doelen van deze les
Aan het einde van deze les:
-Kun je de persoonsvorm van een zin vinden met behulp van de tijdproef (herhaling)
-Kun je het werkwoordelijk gezegde in zinnen aanwijzen (herhaling)
-Kun je een zin in zinsdelen verdelen (nieuw)



Slide 3 - Slide

Persoonsvorm
Hoe zat het ook alweer...?
Een werkwoord kan verschillende vormen hebben, bijv. 
de persoonsvorm (pv). 

Herhaling tijdproef:
Zet de zin in een andere tijd (van t.t. naar v.t. of andersom). Het woord dat mee verandert is de persoonsvorm.

Slide 4 - Slide

Werkwoordelijk gezegde
Hoe zat het ook alweer...?

Herhaling:
Alle werkwoorden in een zin noemen we het 
werkwoordelijk gezegde (afkorting wwg)

Even oefenen met de pv en het wwg...

Slide 5 - Slide

Wat is de persoonsvorm?

Lola is helemaal niet zenuwachtig.


A
Lola
B
is
C
niet
D
zenuwachtig

Slide 6 - Quiz

Wat is de persoonsvorm?

Het is bijna kerstvakantie.
A
kerstvakantie
B
is
C
bijna
D
het

Slide 7 - Quiz

Wat is het werkwoordelijk gezegde?


Geertje zag appels in de boom hangen.
A
Geertje
B
zag
C
zag boom
D
zag hangen

Slide 8 - Quiz

Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Afgelopen zondag hebben we lekker frietjes gegeten!
A
Afgelopen zondag
B
hebben gegeten
C
we
D
hebben

Slide 9 - Quiz

Zinsdelen (1)
Werkwoorden zijn doe-woorden. Ze vertellen je wat iemand of iets doet, of wat er gebeurt. 

Maar alleen met het werkwoord leert of ligt heb je geen zin. In een zin schrijf je meer woorden dan alleen het werkwoord. Woorden die samen iets vertellen. Een zin bestaat in elk geval uit twee basisdelen...

een deel dat ‘zegt’ wat er gebeurt (= werkwoordelijk gezegde).
een deel dat ‘zegt’ wie dit doet (= onderwerp).

Slide 10 - Slide

Zinsdelen (2)
-een deel dat ‘zegt’ wat er gebeurt (= werkwoordelijk gezegde).
-een deel dat ‘zegt’ wie dit doet (= onderwerp).

voorbeeld:
Ruben leert.                            De hond ligt.
Je weet nu wie leert: Ruben.       Je weet nu wat ligt: de hond.

B De hond ligt
Je weet wat ligt: de hond.

Slide 11 - Slide

Zinsdelen (3)
Je kunt de vorige zin nog langer maken door er stukjes aan toe te voegen.
Ruben leert.      Wordt bijvoorbeeld  >  Ruben leert zijn Engelse woordjes.

Je bouwt met stukjes informatie een zin. De zin wordt steeds langer. 
Je noemt deze stukjes zinsdelen.

Een zinsdeel kan uit één woord bestaan. 
Vaak telt een zinsdeel meer woorden.


Slide 12 - Slide

Slide 13 - Video

Oefenen met pv. + wwg. en zinsdelen
Blok 4: grammatica bk

Maken:
4.3 opdr. 6 en 7
4.4 opdr. 8 t/m 13

KLAAR?         -Lezen              
timer
10:00

Slide 14 - Slide

Nabespreken
We gaan de opdrachten bespreken










aantal
240









aantal







Slide 15 - Slide

Doelen van deze les
Aan het einde van deze les:
-Kun je de persoonsvorm van een zin vinden met behulp van de tijdproef.
-Kun je het werkwoordelijk gezegde in zinnen aanwijzen.
-Kun je een zin in zinsdelen verdelen.

Slide 16 - Slide