This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Oefenen SE
Hoofdstuk 5, rekenen
Slide 1 - Slide
0,6 uur = ... minuten
1
Slide 2 - Open question
17 280 seconden = ... uur
2
Slide 3 - Open question
De damesestafette ploeg heeft op het WK zwemmen goud veroverd op de 4 x 100m vrije slag in een tijd van 3:41,72. Wat was hun tijd in seconden?
3
A
3,41 seconden
B
204,72 seconden
C
221,72 seconden
D
264,2 seconden
Slide 4 - Quiz
De damesestafette ploeg heeft op het WK zwemmen goud veroverd op de 4 x 100m vrije slag. Na 110 seconden was de wissel van de derde zwemster. Wat was de gemiddelde snelheid op de eerste helft in m/s?
4
A
0,55 m/s
B
1,8 m/s
C
1,98 m/s
D
3,2 m/s
Slide 5 - Quiz
72 km/uur = ... m/s
5
Slide 6 - Open question
4 m/s = ... km/uur
6
Slide 7 - Open question
Rob fietst van Utrecht naar Arnhem. Dat is een afstand van 61,3 km. Hoeveel uur en minuten zal Rob hier (zonder pauze) ongeveer over doen?
7
Slide 8 - Open question
Met de motor is de afstand maar 60 km. Volgens google doet Rob er 50 minuten over. Wat is zijn gemiddelde snelheid in km/uur?
8
Slide 9 - Open question
5.1
Rekenen met tijd
48:30:16 uur betekent:
48 uur; 30 minuten; 16 seconden
maar LET OP:
36:18,5 minuten betekent:
36 minuten; 18,5 seconden
Slide 10 - Slide
5.2
Rekenen met snelheid
Vuistregels:
Lopen is ~ 5 km/uur
Fietsen is ~ 18 km/uur
Van m/s naar km/uur:
1 uur is 60 x 60 = 3600 seconden
1 km is 1000 meter
dus 1 m/s is 1 x 60 x 60 = 3600 meter / uur
en dat is 3600 : 1000 = 3,6 km/uur
Slide 11 - Slide
1,5 m3 = .... liter
9
Slide 12 - Open question
0,78 ha = .... m2
10
Slide 13 - Open question
2 are = .... ha
11
Slide 14 - Open question
In de tuin komt een zwembad. Het zwembad is 10 meter lang, 3,5 meter breed en 20 dm diep. Het wordt voor 7/8 deel met water gevuld. Hoeveel liter water gaat er in het zwembad?
13
Slide 15 - Open question
Slide 16 - Slide
5.4
Oppervlakte & inhoud
1 centi are = 1 m2
1 are = 100 m2
1 ha (hectare) = 10 000 m2
1 cm3 = 1 milli liter 1 dm3 = 1 liter
1 hl (hecto liter) = 100 liter
1 m3 (kuub) = 1 000 dm3 = 1 000 liter
1 liter = 10 dl (deci liter)
= 100 cl (centi liter)
= 1 000 ml (milli liter)
Slide 17 - Slide
2,3 kg = ... gram
14
Slide 18 - Open question
4 500 kg = ... ton
15
Slide 19 - Open question
150 000 mg = ... kg
16
Slide 20 - Open question
Eikenhout heeft een soortelijke massa van 0,7 kg/dm3. Een gezaagde boom heeft de vorm van een balk en is 2 meter lang, 0,5 meter breed en 20 cm dik. Hoeveel kg weegt deze balk?
17
Slide 21 - Open question
Slide 22 - Slide
5.5
Gewicht
1 ton = 1 000 kg
1 kg = 1 000 gram
1 gr = 1 000 mg (milli gram)
Algemeen:
deci = één tiende --> een deci gram is 1/10 gram
centi = één honderdste --> een centi meter is 1/100 meter
milli = één duizendste
deca = tien
hecto = honderd
kilo = duizend
Slide 23 - Slide
Wat is de wetenschappelijke notatie van: 12 500 000
18
A
1,25 x 10^7
B
12,5 miljoen
C
12,5 x 10^6
D
125 x 10^5
Slide 24 - Quiz
Wat is het gewone getal van 7,5 x 10^9?
19
A
7,5 miljoen
B
7 500 000 000
C
75 000 000 000
D
7,5 miljard
Slide 25 - Quiz
Schrijf 43 miljard 678 miljoen 450 duizend en één als gewoon getal. (schrijf alle cijfers gewoon aan elkaar)
20
Slide 26 - Open question
Wat is de wetenschappelijke notatie van: 0,000 009
21
A
0,9 x 10^-9
B
9 x 10^-9
C
0,9 x 10^-6
D
9 x 10^-6
Slide 27 - Quiz
5.3
Wetenschappelijke notatie
Wetenschappelijke notatie is een heel groot of heel klein getal opgeschreven als macht van tien.
Hierbij ligt het eerste getal altijd tussen 1,0 en 10.
Dus 4 532 000 wordt 4,532 x 10^6
want 10^6 = 1 000 000 (een 1 met zes nullen)
of 0,005 87 wordt 5,87 x 10^-3
want 10^-3 = 0,1 x 0,1 x 0,1 = 0,00 1 = (je deelt dus door 1000)
10001
Slide 28 - Slide
De toets bestaat vnl uit 'verhalensommen', dus oefen vooral ook de opdrachten aan het einde van alle paragrafen.