3E - 14-3-2024 - Unit 5 - les 57

Engels
Welcome 3E
1 / 45
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

This lesson contains 45 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Engels
Welcome 3E

Slide 1 - Slide

Unit 5 - Health
Lesson 57
- Upcoming test: 12/4 Unit 5 + 6
- Learning Goals
- Grammar: Gerund - could/couldn't - be allowed to
- Homework



Slide 2 - Slide

Planning 3rd term
3 tests during the 3rd term

Friday 12 April - Unit 6

Somewhere in June  - Practical Assignment
Testweek in June - Language Village

Slide 3 - Slide

GOALS
  • Je weet wanneer je could / couldn't kunt gebruiken in het Engels en je kunt dit toepassen in een zin.
  • Je weet wat de gerund is in het Engels en je kunt  deze zelf toepassen in een zin.
  • Je weet wanneer je to be allowed to + hele werkwoord kunt gebruiken in het Engels en je kunt dit toepassen in een zin.


Slide 4 - Slide

gerund

Slide 5 - Slide

Gerund

Slide 6 - Slide

Gerund
Gerund = Is een werkwoord waar je ing achter zet. De gerund gebruik je NA werkwoorden als: Love, Stop, Start, Enjoy

Bijvoorbeeld: I love travelling 
                             They enjoy swimming

Let op: de gerund is geen 'tijd' zoals de present continuous




Slide 7 - Slide

Een 'gerund' (werkwoord + ing) gebruik je als zelfstandig naamwoord. Je gebruikt dit bij drie verschillende situaties:

  1. als onderwerp
Singing is fun!
  2. na werkwoorden als:
love, stop, start, enjoy, quit, hate...
  3. na voorzetsels als:
about, to, at, from, after, on, in...








Slide 8 - Slide

Gerund = hele werkwoord als
zelfstandig naamwoord

Slide 9 - Slide


Een gerund is een..
A
..zelfstandig naamwoord dat gebruikt wordt als een werkwoord.
B
..werkwoord dat gebruikt wordt als een zelfstandig naamwoord.

Slide 10 - Quiz

De regel van de gerund is....
A
ww+ -ing
B
ww+-ed
C
ww+-s
D
vorm van to be

Slide 11 - Quiz

I enjoy dancing!
Dancing is een voorbeeld van een gerund. Een gerund is een werkwoordsvorm die wordt gebruikt als...
A
Een werkwoord
B
Iets wat er nu gebeurt
C
Een zelfstandig naamwoord
D
Bijvoegelijk naamwoord

Slide 12 - Quiz

Selecteer de gerund
A
I like running.
B
I can run very fast.
C
James isn't a fast runner.
D
She is running the marathon.

Slide 13 - Quiz

Selecteer de gerund
A
That bird is flying.
B
Flying is fun.
C
I am going to fly.
D
Birds can fly.

Slide 14 - Quiz


use the gerund 

Slide 15 - Open question


use the gerund 

Slide 16 - Open question


use the gerund 

Slide 17 - Open question

Don’t __________ ! You have to stand up when the judge enters the room.
You have to stop __________   for ice cream, or you will not have any at all.
If you don't enjoy ___________ films, you don't have to. 
They designed this car specifically to ___________  the condition of the roads.

foute antwoorden
sit
sitting
ask
asking
watch
watching
test
testing

Slide 18 - Drag question

Gerund - I understand it!
πŸ˜’πŸ™πŸ˜πŸ™‚πŸ˜ƒ

Slide 19 - Poll

could / couldn't

Slide 20 - Slide

could - couldn't 
could  betekent:  zou kunnen,  kon 

couldn't betekent:    zou niet kunnen, kon niet 


Slide 21 - Slide

Could / Couldn't
Could / couldn't gebruiken we om...
  • een beleefde vraag te stellen;
  • aan te geven dat iets mogelijk is.

Could / couldn't gebruiken we ook...
  • voor iets dat iemand in het verleden kon.

Slide 22 - Slide

Could / Couldn't
Een beleefde vraag stellen met could / couldn't:

  • Could you open the window please?
Zou je alsjeblieft het raam open kunnen doen?

  • Couldn't you ask Tim to do it instead?
  • Zou je dit niet aan Tim kunnen vragen?

Slide 23 - Slide

Could / Couldn't
Aangeven of iets mogelijk is met could / couldn't:

  • Well, what he said could be true!
nou, wat hij zei zou waar kunnen zijn

  • It couldn't  have been the dog, only the cat fits in here.
Het zou nooit de hond kunnen zijn, alleen de kat past hierin.


Slide 24 - Slide

Could / Couldn't: bevestigend 
Hoe maken we een bevestigende zin met could / couldn't?

I could speak French, (but not anymore.)

I could walk when I was less than a year old.

could/couldn't staat tussen het onderwerp en het werkwoord

Slide 25 - Slide

Couldn't / Couldn't: vragend
Hoe maken we een vragende zin met could / couldn't?

Could you (please) make some tea for our guests?

Couldn't you send the picture to me?

could / couldn't staat vooraan de zin

Slide 26 - Slide

Couldn't / Couldn't: negatief
Hoe maken we een vragende zin met could / couldn't?

I couldn't ride a bike, (but now I can!)

(I was feeling terribly ill yesterday,) I couldn't eat anything.

couldn't staat tussen het onderwerp en het werkwoord

Slide 27 - Slide

Could / Couldn't
Praten over iets wat iemand in het verleden kon

  • I could play the piano when I was younger.
Ik kon de piano spelen toen ik jonger was

Slide 28 - Slide

Zou (niet) kunnen

I could help you, but then I want you to pay attention.

You couldn't do that. You're not strong enough.
Kon (niet)

I could play the piano when I was younger.

She couldn't make it in time. She overslept.

Slide 29 - Slide

When I was seven, I _____________speak English. βœ”
A
could
B
couldn't

Slide 30 - Quiz

Maria _________ ride a bicycle when she was five, now she can.
A
could
B
couldn't

Slide 31 - Quiz

Complete the sentence. Choose: could or couldn't

_______ you stop doing that? It's annoying!

Slide 32 - Open question

Complete the sentence. Choose: could or couldn't
He _________ have done this. He was with me the whole time!

Slide 33 - Open question

........... you help us with cleaning the dishes? 
Mark ............ play guitar really well. 
A president  ............. release any criminal from jail. 
We ............ find the quickest way to the hospital, so my baby was born in the car. 
John .......... walk right now, because he broke his foot. 
I regret that I ..... do it back then.
 ..... you help us sir? 
could
couldn't 
can
couldn't 
can't
can
could

Slide 34 - Drag question

Begrijp je could / couldn't?
πŸ˜’πŸ™πŸ˜πŸ™‚πŸ˜ƒ

Slide 35 - Poll

to be allowed to +
hele ww

Slide 36 - Slide

To be allowed to + hele ww

'mogen/ toegestaan'


You are allowed to go to the party.

I am not allowed to talk in class.


(to be =    I am  - you are - she is - we are - they are

I am not - you aren't - she isn't - we aren't - they aren't )

Slide 37 - Slide

Gebruik: mogen

to be (am / are / is / was / were) + allowed to + hele werkwoord

I am allowed to leave early.           Ik mag vroeg weg. 

You are allowed to drive here.            Je mag hier rijden.

She was not allowed to help her mum.           Ze mocht haar moeder                                                                                         niet helpen.




Be allowed to + hele werkwoord

Slide 38 - Slide

Kies het correcte antwoord.
A
He is allowed to buy some chocolate.
B
He are allowed to buy some chocolate.
C
He am allowed to buy some chocolate.

Slide 39 - Quiz

Maak de volgende zin compleet. Gebruik de woorden tussen haakjes en 'be allowed to' (schrijf de hele zin!).

I _____________ (do) it alone.

Slide 40 - Open question

Maak de volgende zin compleet. Gebruik de woorden tussen haakjes en 'be allowed to' (schrijf de hele zin!).

You _____________ (not smoke) in a hospital.

Slide 41 - Open question

Begrijp je to be allowed to + hele ww?
πŸ˜’πŸ™πŸ˜πŸ™‚πŸ˜ƒ

Slide 42 - Poll

Unit 5 - Health
Make exercises 18, 19 and 20 (pp.73-75)

Check exercises 18, 19 and 20


timer
10:00

Slide 43 - Slide

Unit 5 - Health
If there is time ...

Get your iPad
Ga naar www.quizlet.live en voer de code in
of
scan de QR-code

Slide 44 - Slide

Unit 5 - Health
Next class on Friday 15 March


Homework
Bring your book (B) and your iPad (with a loaded battery).
                             



Slide 45 - Slide