This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
Feiten, meningen en
argumenten oefenen
na de stage examen (betoog) schrijven
Slide 1 - Slide
Deze les ga je aan de slag met het oefenen van feiten, meningen en argumenten. Je weet hoe je ze uit elkaar kunt houden en hoe je ze kan herkennen.
Let op: soms is er al een antwoord ingevuld. Zo kun je controleren of jouw antwoord klopt, je hoeft jouw antwoord niet daarop aan te passen.
Slide 2 - Slide
Hoeveel weet jij al van feiten, meningen en argumenten?
Slide 3 - Poll
Een feit is ... ?
A
Iets wat waar is en controleerbaar
B
Iets wat waar is of niet waar en controleerbaar
C
Iets wat ik vind
D
Een reden waarom ik iets vind
Slide 4 - Quiz
Een feit kan ook onwaar zijn!
Lees maar mee:
Jan geeft aan dat het volleybalveld 3 bij 4 meter is. Peter zegt: 'Dat is een feit. Om te kijken of het klopt, ga ik het controleren.' Hij loopt naar de uiteinden van het veld en komt erachter dat het veld veel groter is dan 3 bij 4 meter. Het feit van Jan was niet waar (onwaar).
Slide 5 - Slide
Wat is het verschil tussen een feit en een mening?
Slide 6 - Open question
Geef bij de volgende zinnen aan of het om een feit of een mening gaat.
Slide 7 - Slide
Graffiti maak je door met spuitbussen kunstwerken op openbare plekken te maken.
A
Feit
B
Mening
Slide 8 - Quiz
Je ziet graffiti vaak op muren van gebouwen in grote steden.
A
Feit
B
Mening
Slide 9 - Quiz
Ik vind dat graffiti echt bij een stad hoort.
A
Feit
B
Mening
Slide 10 - Quiz
In juli 2015 werd in Goes een muurkunstfestival gehouden.
A
Feit
B
Mening
Slide 11 - Quiz
Op negen buitenmuren werd graffiti gemaakt.
A
Feit
B
Mening
Slide 12 - Quiz
Dat was heel leuk om een keer te zien.
A
Feit
B
Mening
Slide 13 - Quiz
Één kunstenaar maakte een huizenhoge duif van 32 meter hoog.
A
Feit
B
Mening
Slide 14 - Quiz
Volgens mij is de duif het mooiste kunstwerk ooit gemaakt.
A
Feit
B
Mening
Slide 15 - Quiz
Wat is een argument?
Slide 16 - Open question
Mening en argument
Een voorbeeld...
Mening: ik vind dat dierentuinen moeten sluiten.
Argument: de dieren worden uit hun leefomgeving naar Nederland gebracht, dat is zielig.
Tegenargument: ze moeten open blijven, zo kunnen wij kennismaken met veel verschillende dieren.
Slide 17 - Slide
Mening en argument
Een mening of standpunt: iets wat ik vind.
Een argument: reden waarom.
Een tegenargument: een reden waarom je het niet eens bent met de stelling (mening of standpunt).
Slide 18 - Slide
Mening en argument
In de volgende opdrachten geef je aan welk deel van de zin de mening is en welk deel het argument. De delen van de zinnen worden aangegeven met (1) en (2).
Slide 19 - Slide
(1) Dat programma over de Sahara lijkt me echt iets voor jou. (2) Jij bent immers dol op natuurfilms.
A
(1) mening (2) argument
B
(1) argument (2) mening
Slide 20 - Quiz
(1) De uitslag wordt te veel bepaald door vriendjespolitiek; (2) dus kunnen we beter stoppen met het Songfestival.
A
(1) mening (2) argument
B
(1) argument (2) mening
Slide 21 - Quiz
(1) Het is volgens mij fantastisch om veel broers en zussen te hebben, (2) want dan is er altijd wel iemand met wie je samen iets kunt doen.
A
(1) mening (2) argument
B
(1) argument (2) mening
Slide 22 - Quiz
(1) Omdat jongeren nog niet goed weten wat ze willen, (2) moet de leeftijdsgrens voor het laten plaatsen van tatoeages naar achttien jaar.
A
(1) mening (2) argument
B
(1) argument (2) mening
Slide 23 - Quiz
Een mening of standpunt herken je aan woorden als ik vind of volgens mij.
Een argument herken je aan worden als want, omdat, namelijk en immers.
Slide 24 - Slide
Noem twee argumenten voor OF tegen bij de volgende stelling: Er moet alleen gezond eten worden verkocht in de kantine.
Slide 25 - Open question
Heb je nog vragen? Wil je iets kwijt? Dat kan hier.
Slide 26 - Open question
Einde van oefening feiten, meningen en argumenten.