Week 26 - Block Test

Block Test
When? MONDAY 6 July 2020
7th period (tijdens de workshop, online)

Voorbereiden: moet je alle oefeningen maken? Nee.
Als je merkt dat het goed gaat ben je klaar!
1 / 15
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 15 slides, with interactive quiz and text slides.

Items in this lesson

Block Test
When? MONDAY 6 July 2020
7th period (tijdens de workshop, online)

Voorbereiden: moet je alle oefeningen maken? Nee.
Als je merkt dat het goed gaat ben je klaar!

Slide 1 - Slide

Wat moet je doen?
  • Herhalen voor de toets. In deze LessonUp vind je uitleg en oefeningen. Die vind je ook op de portal en de ELO.
  • Moet je alle oefeningen maken? Nee. Maar maak wel van elk onderdeel de moeilijkste oefening(en) zodat je zeker weet dat je het kent.
  • Trede 9: woordjestoets doen
  • Trede 10: bloktoets doen, GEEN woordjes

Slide 2 - Slide

Wat moet je kennen
  • present simple (trede 1)
  • present continuous (trede 2)
  • dingen vergelijken (trede 3)
  • past simple (trede 6, 7)
  • future (trede 9)
Hoe kun je leren
  • bekijk de regel: snap je 'm?
  • maak oefeningen, houd de regel ernaast
  • gaat 't goed? maak dan nog meer oefeningen, maar nu zonder de regel er naast
  • gaat 't niet goed? weet je niet wat je fout doet? vraag hulp of uitleg
  • je kent het als je oefeningen kunt maken zonder de regel ernaast

Slide 3 - Slide

PRESENT SIMPLE (trede 1)

  • Wat is het?
    Werkwoord, tegenwoordige tijd

  • Waarvoor gebruik je hem?
    Om te praten over een gewoonte, of een feit, of een mening

  • Voorbeelden
    I always walk home.
    He sleeps a lot.
    We don't work.
    Do you have an iPad?

  • Hoe maak je hem


Onderwerp is I, you, we, they
Onderwerp is she, he, it: shitregel
+ zin

work
cry
wash
hele werkwoord

I work.
You cry.
They wash.
zet (e)s achter werkwoord

He works.
She cries.
He washes.
- zin

work
cry
wash
zet don't ervoor

I don't work.
You don't cry.
They don't wash.
zet doesn't ervoor

He doesn't work.
She doesn't cry.
He doesn't wash.
? zin

work
carry
wash
zet do ervoor

Do I work?
Do you cry?
Do they wash?
zet does ervoor

Does he work?
Does she cry?
Does he wash?
The cat doesn't work.

Slide 4 - Slide

Oefeningen
Present simple + (gewone zinnen)
  1. oefening - kies het antwoord
  2. oefening es/ies - kies het antwoord
  3. oefening  - schrijf het antwoord
Present simple - (ontkenningen)
  1. oefening - kies het antwoord
  2. oefening - schrijf het antwoord
Present simple ? (vragen)
  1. oefening - kies het antwoord
  2. oefening - schrijf het antwoord
  3. oefening - wh-vragen
De oefeningen staan van MAKKELIJK naar MOEILIJK. 
Dus als je het al kent: maak de laatste oefening van elk soort zin. 

Slide 5 - Slide

PRESENT CONTINUOUS (trede 2)
  • Wat is het?
    Werkwoord, tegenwoordige tijd,
    doorlopend

  • Waarvoor gebruik je hem?
    Om te praten over iets wat nu (op dit moment of in deze periode) bezig is

  • Voorbeelden
    I am walking home.
    He is sleeping.
    We aren't working.
    Are you having fun?

  • Hoe maak je hem


Onderwerp is Iam
Onderwerp is 
she, he, it: is
Onderwerp is we, you, they: are
+ zin
work


I am working.


It is working.


We are working.

- zin
work


I'm not working.


He isn't working.


We aren't working.

? zin
work


Am I working?


Is he working?


Are we working?

Je maakt de present continuous door een vorm van "to be" (am / is / are) voor het werkwoord te zetten en -ing erachter te plakken.
Pas op: als je de -e- niet hoort, dan verdwijnt hij in de -ing vorm.
smile > smiling, have > having.

Slide 6 - Slide

Oefeningen
Present continuous + (gewone zinnen)
  1. oefening - kies het antwoord
  2. oefening - kies het antwoord
  3. oefening  - schrijf het antwoord
  4. oefening - schrijf het antwoord
Present continuous - (ontkenningen)
  1. oefening - kies het antwoord
Present continuous ? (vragen)
  1. oefening - kies het antwoord
Present continuous alles door elkaar
  1. oefening - schrijf het antwoord
De oefeningen staan van MAKKELIJK naar MOEILIJK. 
Dus als je het al kent: maak alleen 4 van de 1e, en de "door elkaar" oefening onderaan
Hoe zat het ook maar weer met "to be" (zijn)? 
1. Oefening - kiezen
2. Oefening - schrijven
3. Oefening - kiezen
4. Oefening - schrijven

Slide 7 - Slide

PAST SIMPLE (trede 6)

  • Wat is het?
    Werkwoord, verleden tijd

  • Waarvoor gebruik je hem?
    Om te praten over iets wat in het verleden gebeurde of speelde

  • Voorbeelden
    Yesterday, I walked home.
    He slept a lot last week.
    We didn't work.
    Did you have an iPad?

  • Hoe maak je hem


+ zin regelmatig
work
cry

zet -ed- achter het werkwoord
I worked.
He cried.
+ zin
onregelmatig
do
eat

die moet je leren (geen regel)
I did
I ate
- zin
work
eat
zet didn't voor het werkwoord
I didn't work.
He didn't eat.
? zin

work
eat
zet did voor het werkwoord en onderwerp
Did you work?
Did he eat?
to be (zijn) gaat anders, kijk maar:
+ I, she, he, it: I was happy; we, you, they: we were happy
-  I, she, he, it: he wasn't happy; we, you, they: they weren't happy
? I, she, he, it: was she happy?; we, you, they:  were you happy?

Slide 8 - Slide

Oefeningen
Past simple + (gewone zinnen)
  1. oefening - kies het antwoord
  2. oefening - kies het antwoord
  3. oefening - schrijf het antwoord
Past simple - (ontkenningen)
  1. oefening - schrijf het antwoord
Past simple ? (vragen)
  1. oefening - schrijf het antwoord
Past simple met to be
  1. oefening - kies het antwoord (+)
  2. oefening - kies het antwoord (-)
  3. oefening - schrijf het antwoord (-), (?)
De oefeningen staan van MAKKELIJK naar MOEILIJK. 
Als je denkt dat je het al kent: maak alleen de moeilijkste oefening

Slide 9 - Slide

COMPARISONS (trede 3)

  • Wat is het?
    Een bijvoeglijk naamwoord, vergrotende en overtreffende trap

  • Waarvoor gebruik je hem?
    Om dingen met elkaar te kunnen vergelijken

  • Voorbeelden
    Jen is smarter than Abby.
    Mary is the smartest.
    Car are more expensive than bikes.
    Planes are the most expensive.

  • Hoe maak je hem


vergrotende trap
overtreffende trap
korte woordjes

short
er erachter

shorter
est erachter

the shortest
2 lettergrepen op -y

pretty

ier erachter

prettier

iest erachter

the prettiest
andere woorden
beautiful
boring
more ervoor

more beautiful
more boring
most ervoor

the most beautiful
the most boring
good
bad
better
worse
best
the worst
Om dingen te vergelijken gebruik je "than". John is bigger than Rick.
Bij de overtreffende trap zet je "the" ervoor. Pete is the biggest.
Zijn dingen even groot? Dan gebruik je "as". Jack is as big as Aron.

Slide 10 - Slide

Oefeningen
Comparative (vergrotende trap)
  1. oefening - kies het antwoord
  2. oefening - schrijf het antwoord
Superlative (overtreffende trap)
  1. oefening - schrijf het antwoord
Door elkaar gebruikt
  1. oefening - schrijf het antwoord
  2. oefening - schrijf het antwoord
De oefeningen staan van MAKKELIJK naar MOEILIJK. 
Als je denkt dat je het al kent: maak alleen de moeilijkste oefening
One dog is bigger than the other...

Slide 11 - Slide

FUTURE GOING TO (trede 9)
  • Wat is het?
    Werkwoord, toekomst

  • Waarvoor gebruik je hem?
    Om te praten over iets wat je
    gaat doen of wat er gaat gebeuren.

  • Voorbeelden
    It is going to rain.
    I am going to sleep. 
    We aren't going to eat.
    Are you going to work?

  • Hoe maak je hem


Onderwerp is Iam
Onderwerp is 
she, he, it: is
Onderwerp is we, you, they: are
+ zin
work


I am going to work.


It is going to work.


We are going to work.

- zin
work


I'm not going to work.


He isn't going to work.


We aren't going to work.

? zin
work


Am I going to work?


Is it going to work?


Are we going to work?

Dus de regel om hem te maken is:
to be (am / is / are) + going to + werkwoord

Slide 12 - Slide

Oefeningen
to be going to + (gewone zinnen)
  1. oefening - kies het antwoord
  2. oefening - kies het antwoord
to be going to - (ontkenningen)
  1. oefening - kies het antwoord
to be going to ? (vraagzinnen)
  1. oefening - schrijf het antwoord
De oefeningen staan van MAKKELIJK naar MOEILIJK. 
Als je denkt dat je het al kent: maak alleen de moeilijkste oefening

Slide 13 - Slide

Write
21 June 2020

Dear Grandma,

I am in Amsterdam now. It is great! It is more interesting than Harderwijk. We are walking all the time and watching the houses and the canals.

Yesterday, I visited Madame Tussaud's. Tomorrow, I am going to buy some new clothes in the Kalverstraat.

I am not going to visit a museum, because I don't like museums. 

I miss you!

Bye,
Mia

Slide 14 - Slide

Now write a card to someone in your family.
Start with "dear", end with "bye". Write the date. Tell: where are you, what are you doing, what did you do yesterday, what are you going to do tomorrow?

Slide 15 - Open question