Woordsoorten 1&2

Woordsoorten 1 & 2
Telefoon in de telefoontas.
Zitten volgens de plattegrond.
Spullen op de hoek van je tafel.
1 / 23
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Woordsoorten 1 & 2
Telefoon in de telefoontas.
Zitten volgens de plattegrond.
Spullen op de hoek van je tafel.

Slide 1 - Slide

Hoe ziet deze les eruit?
Lesdoel
Nakijken
Vooruitblik
Instructie woordsoorten - zn, lw, ww, bn en vz.
Oefenen
Aan de slag!
Terugblik

Slide 2 - Slide

Lesdoel
In deze les leer je wat de volgende woordsoorten betekenen en kun je ze na deze les in een zin herkennen:
- Zelfstandig naamwoord
- Lidwoord
- Werkwoord
- Bijvoeglijk naamwoord
- Voorzetsel

Slide 3 - Slide

Nakijken - opdracht 6
blz. 50

Slide 4 - Slide

Vooruitblik
Wat betekenen deze begrippen? Geef van elk 3 voorbeelden.
- Zelfstandig naamwoord
- Lidwoord
- Werkwoord
- Bijvoeglijk naamwoord
- Voorzetsel

Slide 5 - Slide

Zelfstandig naamwoord (zn)
Geeft naam aan mensen, dieren, planten, dingen en begrippen: leerling, docent, kalkoen, meneer Plein.
Kan altijd met/als:
- Een lidwoord (de leerling).
- Een meervoud (leerlingen)
- Een verkleinwoord (leerlingetje)
- Eigennaam (BMW, Vitus, Barcelona) zijn ook zn.

Slide 6 - Slide

Lidwoord (lw)
Er zijn drie lidwoorden: de, het en een.

We gebruiken een als het onduidelijk is welk specifiek iets of iemand bedoelt wordt. Een is een onbepaald lidwoord.

We gebruiken de of het als het duidelijk is welk specifiek iets of iemand bedoelt wordt. De en het zijn bepaalde lidwoorden.

Slide 7 - Slide

Werkwoord (ww)
Gebruikt voor een handeling, situatie of gebeurtenis.
Schrijf zelf 3 voorbeelden van werkwoorden op.

Infinitief: Hele werkwoord (roeien, malen, vervelen).
Vervoegen: Veranderen van de vorm van de werkwoord om de tijd of persoon (ik roep, hij roept, ik riep).

Slide 8 - Slide

Bijvoeglijk naamwoord (bn)
Benoemt een eigenschap of kenmerk van een zn. 
- leuke klas, lieve hond.
Kan los staan van het zn: De klas is leuk.
Ze kunnen van vorm veranderen: een nieuw huis, het nieuwe huis.
Stoffelijk bijvoeglijk naamwoord: Geeft aan waar iets van gemaakt is. Veranderen nooit van vorm! - plastic ..., houten ...

Slide 9 - Slide

Voorzetsel (vz)
Kun je altijd gebruiken vóór "de kast" of "de vakantie":
Op, in, voor, achter, naast de kast.
Tijdens, gedurende, na de vakantie.

Een voorzetsel staat altijd aan het begin van (een deel van) een zinsdeel: Op het dak van het huis.

Slide 10 - Slide

De ORANJE vacht van een eekhoorn is mooi.
Wat is het dikgedrukte woord?
A
Lidwoord
B
Bijvoeglijk naamwoord
C
Zelfstandig naamwoord
D
Voorzetsel

Slide 11 - Quiz

De oranje vacht VAN een eekhoorn is mooi.
Wat is het dikgedrukte woord?
A
Lidwoord
B
Bijvoeglijk naamwoord
C
Zelfstandig naamwoord
D
Voorzetsel

Slide 12 - Quiz

De oranje VACHT van een eekhoorn is mooi.
Wat is het dikgedrukte woord?
A
Lidwoord
B
Bijvoeglijk naamwoord
C
Zelfstandig naamwoord
D
Voorzetsel

Slide 13 - Quiz

DE oranje vacht van een eekhoorn is mooi.
Wat is het dikgedrukte woord?
A
Lidwoord
B
Bijvoeglijk naamwoord
C
Zelfstandig naamwoord
D
Voorzetsel

Slide 14 - Quiz

De oranje vacht van een eekhoorn is mooi.
Wat is het werkwoord in deze zin?
A
mooi
B
een
C
eekhoorn
D
is

Slide 15 - Quiz

Hoe moest dit ook alweer?
Verdeel in zinsdelen:
De vacht van een eekhoorn is mooi.

Slide 16 - Slide

Aan de slag!
Paragraaf 1.8 opdracht 1, 5a, 7a, 8a en 10.  (blz. 53)
Paragraaf 2.8 opdracht 1, 10, 11 en 12. (blz. 118)

Dit is huiswerk voor volgende week maandag.
Morgen: Meenemen laptop, schrift en pen.

Toch nog lastig? --> Lees dan de theorie in de paragrafen.

Slide 17 - Slide

Naast de grote kast LIGT het speeltje van de kat.
Wat is het dikgedrukte woord?
A
Werkwoord
B
Voorzetsel
C
Lidwoord
D
Bijvoeglijk naamwoord

Slide 18 - Quiz

Naast de grote kast ligt het speeltje van DE kat.
Wat is het dikgedrukte woord?
A
Werkwoord
B
Voorzetsel
C
Lidwoord
D
Bijvoeglijk naamwoord

Slide 19 - Quiz

NAAST de grote kast ligt het speeltje van de kat.
Wat is het dikgedrukte woord?
A
Werkwoord
B
Voorzetsel
C
Lidwoord
D
Bijvoeglijk naamwoord

Slide 20 - Quiz

Naast de GROTE kast ligt het speeltje van de kat.
Wat is het dikgedrukte woord?
A
Werkwoord
B
Voorzetsel
C
Lidwoord
D
Bijvoeglijk naamwoord

Slide 21 - Quiz

Naast de grote kast ligt het speeltje van de kat.
Hoeveel zn zitten in deze zin?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 22 - Quiz

Terugblik
In deze les leer je wat de volgende woordsoorten betekenen en kun je ze na deze les in een zin herkennen:
- Zelfstandig naamwoord
- Lidwoord
- Werkwoord
- Bijvoeglijk naamwoord
- Voorzetsel

Slide 23 - Slide