Week 26 - Grammatica woordsoorten

Week 26 - Grammatica woordsoorten
1 / 49
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 49 slides, with text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Week 26 - Grammatica woordsoorten

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Welkom hv1a!
Telefoon thuis of in je kluis? Ga dan lekker zitten en leg klaar:

 - je schrift en pen;
  - je leesboek

Je laptop blijft deze les in je tas










maandag 30 september 2024
Maandag 24 februari 2025

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Lesdoelen, na deze les:
  • Weet je wat je aan grammatica hebt.
  • Weet je welke woordsoorten er zijn in cursus Grammatica
Planning van deze les :

  • Lezen in je leesboek - 10 minuten
  • Bespreken wat je gelezen hebt
  • Taalvoutje van de week
  • Video over grammatica
  • Opdrachten van De Brug maken op je laptop.

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Lezen in je leesboek
Je leest ongeveer 10 minuten in stilte.
Ik loop langs om je gelezen pagina's te noteren.
Na afloop kun je een vraag krijgen over wat je gelezen hebt. 
timer
10:00

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Taalvoutje van de week
Zwaar vuilnis!

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Cursus 5 Grammatica woordsoorten
Komende weken doen we cursus 5 Grammatica, alleen de even paragrafen. Die gaan over woordsoorten.

  • Welke woordsoorten ken je?

We sluiten de cursus af met een groepstoets.

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Grammatica redekundig

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Slide 9 - Video

This item has no instructions

Video Taalprof en Arnoud Kuijpers
In dit filmpje, gemaakt door de Taalprof (zie zijn site: http://taalprof.blogspot.nl/) en Arnoud Kuijpers, werd uitgelegd wat een taal aan een grammatica heeft! 

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Grammatica taalkundig

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

De groepjes voor deze cursus stel ik later samen. 
Daarvoor maken jullie zo eerst zelfstandig opdrachten van De Brug op je laptop. 

Grammatica Woordsoorten, wat kun je verwachten:




§2 Zelfstandig naamwoord en lidwoord
§8 Persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord
§4 Bijvoeglijk naamwoord
§10 Voorzetsels
§6 Zelfstandig werkwoord en hulpwerkwoord
§12 Bijwoorden

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Zelf aan de slag
WAT?           Maak de opdrachten grammatica van De Brug Meestromen.

HOE            Online op je laptop: ga naar De Brug Meestromen, dan naar alle                             even paragrafen van Grammatica.
                      Lees bij elke paragraaf eerst de theorie.
HULP?        Overleg met je buurman/-vrouw.                   
TIJD             15 minuten.
KLAAR?      Maak opdracht 

      


timer
15:00

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Evaluatie
Jullie weten nu welke woordsoorten er zijn.

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Volgende les woensdag 26 februari
Geen huiswerk. 
We gaan verder met opdrachten van De Brug Meestromen over grammatica.

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Welkom hv1a!
Telefoon thuis of in je kluis? Ga dan lekker zitten en leg klaar:

 - je schrift en pen;
  - je leesboek - start met lezen

Je laptop blijft nog in je tas.












maandag 30 september 2024
Woensdag 26 februari 2025

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Lesdoelen, na deze les:
  • Kun je van de woordsoorten er minimaal 7 opnoemen. ord, zelfstandig werkwoord,  hulpwerkwoord, voorzetsels, persoonlijk voornaamwoord, bezittelijk voornaamwoord en bijwoord zijn
Planning van deze les :

  • Lezen in je leesboek - 10 minuten
  • Bespreken wat je gelezen hebt
  • Opdrachten van De Brug maken op je laptop.

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

Lezen in je leesboek
Je leest ongeveer 10 minuten in stilte.
Ik loop langs om je gelezen pagina's te noteren.
Na afloop kun je een vraag krijgen over wat je gelezen hebt. 
timer
6:00

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Je maakt zo eerst zelfstandig de opdrachten van De Brug op je laptop. Deze gaan over grammatica woordsoorten.

Grammatica Woordsoorten, wat kun je verwachten:




§2 Zelfstandig naamwoord en lidwoord
§8 Persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord
§4 Bijvoeglijk naamwoord
§10 Voorzetsels
§6 Zelfstandig werkwoord en hulpwerkwoord
§12 Bijwoorden

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

§2 Zelfstandig naamwoord (zn) en lidwoord (lw)
Zelfstandig naamwoord:
  • een woord voor een mens , dier, plant, ding, gevoel of begrip;
  • een eigennaam (zn-e) is ook een zelfstandig naamwoord: Lisa, Parijs, Rembrandt, Ierland.

  • Een zelfstandig naamwoord heeft meestal een enkelvoud en een meervoud. Welke zelfstandige naamwoorden hebben dat niet?
  • Je kunt er vaak een verkleinwoord van maken: egel – egeltje; verhaal – verhaaltje.
  • Je kunt er vaak een lidwoord (de, het of een) voor zetten: de egel – een egel; het verhaal – een verhaal. Wanneer geen lidwoord?

Slide 20 - Slide

Uitzonderingen hierop zijn bijvoorbeeld politie, vee (alleen enkelvoud) en hersens/hersenen (alleen meervoud).

Dat zijn de zogenoemde niet-telbare zelfstandige naamwoorden, bijvoorbeeld: duisternis, gedoe, geregel, goud, ijs, snoep, koffie, letterkunde, muziek, nieuws, nageslacht, griep. Deze woorden kunnen niet in meervoud gebruikt worden omdat je ze niet in een hoeveelheid kunt uitdrukken.
Bepaald lidwoord (blw)en onbepaald lidwoord (olw)
Er zijn drie lidwoorden: 
  • de, het en een
  • De woorden de en het zijn bepaald lidwoord (blw), want bij de pen en het boek weet je precies welke pen en welk boek bedoeld worden. Bij een pen en een boek weet je dat niet. Daarom is een onbepaald lidwoord (olw).

  • Let op:
  • Het woord het is geen lidwoord als het niet bij een zelfstandig naamwoord hoort: – Het is nog vroeg, maar het is buiten al donker.
  • Het woord een is geen lidwoord als je het uitspreekt als 1: een van de leerlingen.

Slide 21 - Slide

This item has no instructions

§ 4 WS Bijvoeglijk naamwoord
Cursus 5 Grammatica
Een bijvoeglijk naamwoord (bn) zegt iets over een zelfstandig naamwoord: Brugge is een mooie (bn) stad.
  • heeft vaak een korte vorm (zonder e) en een lange vorm (met een e): geweldig – geweldige; saai – saaie; knap – knappe; interessant – interessante.

Soms staat het bijvoeglijk naamwoord achter het zelfstandig naamwoord:
Dit boek is goed en het onderwerp ervan is belangrijk

Slide 22 - Slide

This item has no instructions

§ 4 WS Bijvoeglijk naamwoord
Cursus 5 Grammatica
Een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord (st.bn) zegt van welke stof iets gemaakt is: zilveren kettingen, een wollen vest.

  • heeft maar één vorm en eindigt meestal op en: bronzen, katoenen, 
  • maar niet als het uit een andere taal komt of een nog niet zo lang bestaande stof aanduidt (een suède tas, een fleece vest). 
  • staat altijd vóór het zelfstandig naamwoord en het heeft geen trappen van vergelijking, bijv. groot, groter, grootst

Slide 23 - Slide

This item has no instructions

Zelf aan de slag
WAT?           Maak de opdrachten 1 en 2  van grammatica §4 Bijvoeglijk                                         naamwoord  en Grammatica § 6 Zelfstandig werkwoord en                                      hulpwerkwoord bij De Brug Meestromen.
HOE            Op je laptop: ga naar De Brug Meestromen, dan naar
                    Grammatica § 4. Daarna naar §6                    
HULP?       Lees bij elke paragraaf eerst de theorie. 
TIJD             15 minuten.
KLAAR?     Maak opdrachten van §8,10 en12.         

      


timer
15:00

Slide 24 - Slide

This item has no instructions

§ 6 WS Zelfstandig werkwoord en hulpwerkwoord
Bij het tankstation heeft (hww)de chauffeur een krant gekocht (zww).
hww = hulpwerkwoord
zww = zelfstandig werkwoord

Hulpwerkwoorden: komen voor in elke zin met meer dan één werkwoord. 

Ze ‘helpen’ om het gezegde te maken: hebben, kunnen, mogen, moeten, willen, worden, zijn, zullen.

Slide 25 - Slide

This item has no instructions

§ 8 WS Persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord

Slide 26 - Slide

This item has no instructions

§ 10 WS Voorzetsel
  • Een voorzetsel (vz) wordt meestal vóór een woord of een groepje woorden gezet, soms erachter. 
  • Samen vormen ze een zinsdeel dat vaak een plaats, tijd of reden/oorzaak aangeeft.
  • Soms vormt een voorzetsel een vaste combinatie met een werkwoord: hopen op, denken aan, genieten van.
  • Soms een vaste combinatie met een zelfstandig naamwoord: voorzetselseluitdrukking: bij wijze van, in antwoord op, in overleg met.

Slide 27 - Slide

This item has no instructions

§ 12 WS Bijwoord
Een bijwoord kan van alles aangeven, bijvoorbeeld:
  • tijd: binnenkort; gisteren; overmorgen; nooit; straks; vroeger; tegenwoordig;
  • plaats/richting: er; daar; hier; nergens; overal; daarheen; erlangs; opzij;
  • een reden/oorzaak: daarom; vandaar; hierdoor; daardoor;
  • een vraag: hoe; waar; waardoor; waarheen; waarom; wanneer;
  • (on)zekerheid: ongetwijfeld; vast; wel; misschien; vermoedelijk; zeker;
  • ontkenning: niet; nooit; nimmer; geenszins.
Een bijwoord kan iets zeggen over:
  • een hele zin: Vandaag gaan we met de klas zwemmen.
  • een werkwoord: Sjoerd / loopt (zww) / langzaam.

Slide 28 - Slide

This item has no instructions

Zelf aan de slag
WAT?           Maak de opdrachten grammatica woordsoorten van De Brug                                  Meestromen.
HOE            Op je laptop: ga naar De Brug Meestromen, dan naar Grammatica                       (§2,4,6,8,10,12).                      
HULP?       Lees bij elke paragraaf eerst de theorie. 
TIJD             15 minuten.
KLAAR?     Maak opdrachten

      


timer
15:00

Slide 29 - Slide

This item has no instructions

Evaluatie
Jullie kunnen nu:
  • zeker 7 woordsoorten herkennen uit Cursus Grammatica
  • woordsoorten van elkaar onderscheiden

Slide 30 - Slide

This item has no instructions

Volgende les donderdag 26 februari

Slide 31 - Slide

This item has no instructions

Welkom hv1a!
Telefoon thuis of in je kluis? Ga dan lekker zitten en leg klaar:

 - je schrift en pen;
  - je leesboek, start alvast met lezen

Je laptop blijft nog in je tas.












maandag 30 september 2024
Woensdag 26 februari 2025

Slide 32 - Slide

This item has no instructions

Lezen in je leesboek
Je leest ongeveer 10 minuten in stilte.

Na afloop kun je een vraag krijgen over wat je gelezen hebt. 
timer
10:00

Slide 33 - Slide

This item has no instructions

Aan het einde van deze periode:
  • kun je elk woord in een zin benoemen.


Aan het einde van deze les:
  • is de theorie over woordsoorten besproken
  • heb je de opdrachten uit de Brug Meestromen af.

Planning van deze les :

  • Lezen in je leesboek - 10 minuten
  • Theorie woordsoorten bespreken
  • Opdrachten van De Brug maken op je laptop.

Tweede deel blokuur:
  • gastles over lezen

Slide 34 - Slide

This item has no instructions

Grammatica - woordsoorten
We zijn bezig grammatica en leren over diverse woordsoorten

Je leert over:
  • zelfstandige naamwoorden en lidwoorden
  • bijvoeglijk naamwoord
  • persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord
  • voorzetsels
  • bijwoorden


Slide 35 - Slide

This item has no instructions

Woordsoorten
  • Lidwoorden (lw, blw, olw)
    de + het = bepaald, een = onbepaald
  • Zelfstandig naamwoorden (zn)
    mensen, dieren, planten, dingen, gevoel
    kindje, zebra, cactus, zaklamp, verwarring
  • Bijvoeglijk naamwoorden  (bn)
    zeggen iets over een zelfstandig naamwoord 
     Zij is de slimste van de klas! Dat is een mooi rapport.

Slide 36 - Slide

This item has no instructions

Woordsoorten
Een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord (st.bn) zegt van welke stof iets gemaakt is: zilveren kettingen, een wollen vest.

  • heeft maar één vorm en eindigt meestal op en: gouden, katoenen, houten
  • maar niet als het uit een andere taal komt of een nog niet zo lang bestaande stof aanduidt (een suède tas, een fleece vest, een denim jasje). 
  • heeft geen trappen van vergelijking, bijv. groot, groter, grootst

Slide 37 - Slide

This item has no instructions

Woordsoorten
  • Persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord
    Verwijst naar levende wezens zonder de naam te noemen - Jij daar, kom eens!
    Geeft aan van wie iets is of bij wie iets hoort - Ik ga morgen eten bij mijn/m’n opa.

Slide 38 - Slide

This item has no instructions

Voorzetsel
  • wordt meestal vóór een woord of een groepje woorden gezet, soms erachter. 
  • Samen vormen ze een zinsdeel dat vaak een plaats, tijd of reden/oorzaak aangeeft.
  • Soms vormt een voorzetsel een vaste combinatie met een werkwoord: hopen op, denken aan, genieten van.
  • Soms een vaste combinatie met een zelfstandig naamwoord: voorzetselseluitdrukking: bij wijze van, in antwoord op, in overleg met.

Slide 39 - Slide

This item has no instructions

Bijwoord
Een bijwoord kan van alles aangeven, bijvoorbeeld:
  • tijd: binnenkort; gisteren; overmorgen; nooit; straks; vroeger; tegenwoordig;
  • plaats/richting: er; daar; hier; nergens; overal; daarheen; erlangs; opzij;
  • een reden/oorzaak: daarom; vandaar; hierdoor; daardoor;
  • een vraag: hoe; waar; waardoor; waarheen; waarom; wanneer;
  • (on)zekerheid: ongetwijfeld; vast; wel; misschien; vermoedelijk; zeker;
  • ontkenning: niet; nooit; nimmer; geenszins.
Een bijwoord kan iets zeggen over:
  • een hele zin: Vandaag gaan we met de klas zwemmen.
  • een werkwoord: Sjoerd / loopt (zww) / langzaam.

Slide 40 - Slide

This item has no instructions

Zoek het bijwoord
  1. Zij praat heel zachtjes.
  2. De film was echt spannend.
  3. We wandelen meestal samen naar school.
  4. Mijn broer eet ontzettend snel.
  5. Morgen gaan we naar het strand.

Slide 41 - Slide

This item has no instructions

Zelf aan de slag
WAT?           Maak opdr. 1 en 2  van §10 en §12 bij De Brug Meestromen.
HOE            Op je laptop: ga naar De Brug Meestromen, dan naar Grammatica                       (§10,12).                      
HULP?       Lees bij elke paragraaf eerst de theorie. 
TIJD             15 minuten.
KLAAR?     Maak opdrachten bij Cursus 5 Grammatica, kies het woordsoort                           dat je nog lastig vindt

      


timer
15:00

Slide 42 - Slide

This item has no instructions

Zelf aan de slag
timer
10:00

Slide 43 - Slide

This item has no instructions

Volgende week
We gaan aan de slag in groepen.
Je maakt per groepje een mini-les over jouw onderwerp. 

Belangrijk:
Pak het stap voor stap aan. 
Wijs per groep een leerling aan die verantwoordelijk is voor de powerpoint, de theorie etc.

Slide 44 - Slide

This item has no instructions

Stap voor stap
  • Lees de theorie
  • Bedenk wat je wilt vertellen
  • Hoe ga je dat doen?
  • Begrijp jij zelf volledig de theorie of heb je nog vragen?
    Hier geldt: BBB
  • Werk aan de PowerPoint
  • + de opdracht die je gaat doen

Slide 45 - Slide

This item has no instructions

De onderwerpen
  1. Zelfstandig naamwoord en lidwoord 
  2. Bijvoeglijk naamwoord 
  3. Persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord 
  4. Voorzetsel 
  5. Bijwoord 

Slide 46 - Slide

This item has no instructions


Je kunt de theorie vinden op:
  • Zelfstandig naamwoord en lidwoord, p. 206-207
  • Bijvoeglijk naamwoord, p. 210-211
  • Persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord, p. 218-219
  • Voorzetsel, p. 222-223
  • Bijwoord, p. 226-227

Slide 47 - Slide

This item has no instructions

Wat ga je doen?
Je maakt met je groepsgenoten een mini-les.
Vertel over de woordsoort en leg uit hoe je het vindt in een zin.
  • Elk groepje geeft de mini-les
  • Iedereen komt aan het woord
  • Elk groepje maakt met de klas de bedachte opdracht
  • Iedereen in de klas doet mee
  • De antwoorden worden besproken
  • Je krijgt een cijfer: dat telt 0,5x mee. 
 



Slide 48 - Slide

This item has no instructions

Maandag 3 maart

Geen huiswerk
We gaan aan de slag met de mini-les in groepjes

Slide 49 - Slide

This item has no instructions