La semaine 45 2.5 en 2.6

Bonjour et bienvenue!
Comment ça va?
C'est quelle date aujourd'hui?

1 / 30
next
Slide 1: Slide
FransVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 2

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

Bonjour et bienvenue!
Comment ça va?
C'est quelle date aujourd'hui?

Slide 1 - Slide

La semaine 45:                                                                                        
lundi mardi et mercredi, le premier, le deux et le trois novembre       


Deze week doen we: 
Lundi:  Ex. 14,15, apprendre 4 en 10
Mardi: 2.5 Ex. 16a t/m e apprendre 5 uitleg 
Mercredi: ex. 2.6 17,18,19,20                                                                      


Slide 2 - Slide

Le programme d'aujourd'hui: 2e les: 



Vandaag: 2.4 ex. 14 et 15 
1. Questions?
2. Herhalen apprendre 4
3. Faire: ex. 14 et 15
5.  Évaluation
6.  Faire: Apprendre 4 en mk ex. 14 et 15

Slide 3 - Slide

Le but d'aujourd'hui: 
Pouvoir utiliser les heures et pouvoir comprendre des conversation sur les sports et la passion

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Link

Et maintenant: ....
  • luisteren dialogen, ex. 14
  • faire  ex. 15           


  • herhalen pc in verbuga of leren apprendre 1,2,3,4
timer
1:00

Slide 6 - Slide

Bonjour et bienvenue!
Comment ça va?
C'est quelle date aujourd'hui?

Slide 7 - Slide

Le programme d'aujourd'hui:
Vandaag: Herhalen bezittelijk voornaamwoord en mk ex. 16 a t/m e
1. Bekijken animatievideo
2. Questions? samen of alleen mk ex. 16a t/me
3. Maak een samenvatting van de stof tot nu toe, inclusief dat wat je lastig vond van de révision
4. Faire: Apprendre 5 N/F - mk ex 16a t/m e en samenvatting

Slide 8 - Slide

Le but du cours:
 Aan het eind van deze les kun je: het bezittelijk voornaamwoord enkelvoud en meervoud gebruiken.

Slide 9 - Slide

L'adjectif possessif 
(het bezittelijk voornaamwoord)
Een bezittelijk voornaamwoord geeft een bezit aan, van wie iets is. In het Frans kijk je niet naar de persoon van wie het is, maar naar het zelfstandig naamwoord dat erachter staat!
Elk bezittelijk voornaamwoord heeft in het Frans 3 vormen: mannelijk, vrouwelijk en meervoud. Aan het lidwoord kan je zien welke vorm je moet kiezen.

Slide 10 - Slide

L'adjectif possessif
(het bezittelijk voornaamwoord)
mannelijk
vrouwelijk
meervoud
vertaling
mon
ma
mes
mijn
ton
ta
tes
jouw
son
sa
ses
zijn/haar
notre
notre
nos
ons/onze
votre
votre
vos
jullie/uw
leur
leur
leurs
hun

Slide 11 - Slide

haar auto (v)
A
son voiture
B
sa voiture
C
ton voiture
D
ta voiture

Slide 12 - Quiz

onze broers
A
votre frère
B
vos frères
C
notre frère
D
nos frères

Slide 13 - Quiz

mijn vriend
A
ton ami
B
ta ami
C
mon ami
D
ma ami

Slide 14 - Quiz

uw telefoon
A
votre portable
B
notre portable
C
son portable
D
sa portable

Slide 15 - Quiz

... soeur
A
ton
B
ta
C
tes

Slide 16 - Quiz

... devoirs
A
leur
B
leurs

Slide 17 - Quiz

... vélo
A
son
B
sa
C
ses

Slide 18 - Quiz

... chien
A
notre
B
nos

Slide 19 - Quiz

Vertaal: onze vader

Slide 20 - Open question

Vertaal: mijn broer

Slide 21 - Open question

Vertaal: hun vrienden

Slide 22 - Open question

Vertaal: zijn moeder

Slide 23 - Open question

Présente ta famille!
Schrijf een stukje in het Frans waarin je jouw familie voorstelt. Gebruik het bezittelijk voornaamwoord!

Slide 24 - Open question

Allez-y - au travail
Maintenant: samen of alleen mk. ex. 16 a t/m e

Klaar? Maak samenvatting...

Slide 25 - Slide

Les devoirs: 
 Faire: Apprendre 5 F/N - N/F  mk  16 a t/m  e en samenvatting

Slide 26 - Slide

Le programme d'aujourd'hui:
Dinsdag:  Herhalen bez.vnw en mk 1.6 ex. 17,18,19,20

1. Herhalen bez.vnw
2. Doornemen apprendre 6
3. Samen ex. 18 en 19 , Jullie 17, 20, 
4. Faire: Apprendre 6 F/N - mk ex. 17,18,19,20

Slide 27 - Slide

Le but du cours:
 Aan het eind van deze les kun je: telefonisch een afspraak maken; en over je hobby of sport praten.

Slide 28 - Slide

Et maintenant: ....

  • faire  ex. 18
  • luisteren dialoog (20)
  • leren apprendre 5 en 6, en mk ex. 17,18,19,20

Slide 29 - Slide

Apprendre 1: 
1. jouer de la musique              8. faire du vélo
2. le stade                                      9. les loisirs
3. l'arbitre                                      10. perdre
4. battre
5. bricoler                                      8,9,10 goed = 0,2
6. nager                                          6,7 goed = 0,1
7. l'équipe                                        

Slide 30 - Slide