Week 32, les 2, 4m Signaalwoorden 4-4-24

Planung
Rückblick
*
Signaalwoorden
*
Vraagsoorten:
Kort antwoordvraag
Donnerstag 4. April 2024
Herzlich Willkommen!
1 / 25
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Planung
Rückblick
*
Signaalwoorden
*
Vraagsoorten:
Kort antwoordvraag
Donnerstag 4. April 2024
Herzlich Willkommen!

Slide 1 - Slide

Denke nochmal an.....
  • Jassen aan de kapstok of in je kluisje
  • Geen pet, capuchon, muts en oortjes
  • Niet naar het toilet
  • Telefoon in bak of in je kluis
  • Boek en laptop meenemen
  • Niet eten in het lokaal

Slide 2 - Slide

Rückblick und Vorausblick
SE inhalen

Papieren examen

Tips

Slide 3 - Slide

Signaalwoorden
in het Duits, welke
ken je?

Slide 4 - Mind map

Slide 5 - Video

signaalwoorden
Een signaalwoord in een zin vertelt iets over het verband tussen die zin  en de zin daarvoor. 
Signaalwoorden geven je inzicht in de structuur van de tekst. 
Daarnaast staan de antwoorden op de vragen vaak na of in de buurt van de signaalwoorden!!!!!!

Slide 6 - Slide

zum Beispiel:
tijd: heute, gestern, mittlerweile
opsomming: erstens, zweitens, drittens
tegenstelling: aber, doch, obwohl, jedoch
overeenkomst/vergelijking: sowohl als auch, gleich, dasselbe wie, wie
voorbeeld: zum Beispiel, also, das heißt, unter anderem
oorzaak/gevolg: weil, wegen, dadurch, als Folge von

Slide 7 - Slide

Vertaal: aber

Slide 8 - Open question

Vertaal: zum Beispiel

Slide 9 - Open question

Vertaal: jedoch

Slide 10 - Open question

in plaats daarvan
pas echt
inderdaad
ook
auch
erst recht
tatsächlich/in der Tat
stattdessen

Slide 11 - Drag question

Vertaal: weil, da
A
want
B
wegens
C
omdat
D
dat

Slide 12 - Quiz

Vertaal: laut
A
volgens
B
overigens

Slide 13 - Quiz

Vertaal: der Verfasser

Slide 14 - Open question

Vertaal: Gegensatz

Slide 15 - Open question

Vertaal: Absatz

Slide 16 - Open question

wann? 
was? 
wer? 
wie?
wo?
woher?
wohin? 
wanneer?
 wat?
 wie?
 hoe?
waar?
waarvandaan?
waarheen? 

Slide 17 - Drag question

Vertaal: Nachteil oder Vorteil

Slide 18 - Open question

Wat betekent het woord schließen in de volgende zin:
Was kann man aus dem 1. Absatz schließen?
A
sluiten
B
beslissen
C
concluderen
D
besluiten

Slide 19 - Quiz

dem 3. Absatz nach betekent:
volgens de 3e alinea
goed
fout

Slide 20 - Poll

Welche Frage passt in die Lücke in Absatz 4? betekent:
Welke vraag past op de open plek in alinea 4?
goed
fout

Slide 21 - Poll

Niet eten, slokje drinken mag.
Niet door de klas heenlopen.
Telefoon zit in de bak of in je kluis dus is niet zichtbaar
timer
4:30

Slide 22 - Slide

Arten von Fragen
4 veel voorkomende vraagsoorten

meerkeuze vragen                   alleen de vraag lezen ....
open vraag                               in het Nederlands antwoorden
waar - niet waar vragen           zoekend lezen
gaten vraag                              lees tot gat, en 1 zin verder 

Slide 23 - Slide

Selbständig arbeiten
Korte antwoordvragen
Seite 88, Aufgabe 8 bis zum 12

Fertig? Slim Stampen, Eindexamensite, Lingua.com usw.

Slide 24 - Slide

Hausaufgaben
Machen: 
Korte antwoordvragen

Seite 86, Aufgabe 7 bis zum 12

Fragen im Buch beantworten und Buch mitnehmen.



Slide 25 - Slide