wk 01: les 3

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

Woensdag 6 januari - H2c (online les)

• 10 minuten stillezen
• Mening, argument, tegenargument
• Aan de slag!

Vorige les heb je...

...de stof van vorige lessen herhaald.

Deze les ga je leren...

...wat een mening, argument en tegenargument is.

Mening, argument, tegenargument

Mening: Wat iemand van iets of iemand vindt.

Argument: Reden waarom je iets vindt.

Tegenargument: Argument dat je aanvoert als je het niet eens bent met het genoemde argument.

Dilemma op woensdag

Dilemma op woensdag

Als je loopt, beweeg je je hoofd zoals een duif.

Je moet elke dag iets van de grond eten

Een mening...

...dat is iets wat aangeeft wat jij vindt. Een mening kun je goed beginnen met 'ik vind'. Een andere mogelijkheid is: 'Mijn mening is...', of 'Je kunt wel stellen dat...' Synoniemen voor 'mening' zijn: 'discussiepunt', 'opinie' of 'standpunt'.

Mening of feit?

Naast meningen, waarover je kunt discussiëren, bestaan uiteraard feiten. Feiten zijn controleerbaar, onderzoekbaar. Daarover kan in principe niet gediscussieerd worden.

Wat heb je nu geformuleerd?

1. een mening
2. een argument
3. een tegenargument
4. een weerlegging

Een argument...

...geeft de reden weer waarom je iets vindt. Je ondersteunt (en verdedigt) hiermee je mening. Met argumenten kun je een ander (proberen te) overtuigen.

Waarom zou iemand voor het andere dilemma hebben gekozen?

Wat heb je nu geformuleerd?

1. een mening
2. een argument
3. een tegenargument
4. een weerlegging

Een tegenargument...

...is een argument dat in het hoofd van je 'tegenstander' kan bestaan. Als je je verdiept in het hoofd van een tegenstander, en dus de tegenargumenten verkent, begrijp je waarom anderen iets anders vinden, maar je kunt dan ook gemakkelijker een ander overtuigen.
 

Als je het ingebeelde argument van een ander 'ongedaan' wilt maken, dan gebruik je...

1. een mening
2. een argument
3. een tegenargument
4. een weerlegging

Een weerlegging...

...is het antwoord dat jij kunt geven op het tegenargument van je tegenstander. Als je van tevoren bedenkt wat de ander vindt, kun je dit antwoord ook alvast formuleren.

Aan de slag!

Ga naar LessonUp wk 01: les 3

Maak slide 17 t/m 37

Wat is de stelling (mening)?

1. Daar doen wij niet aan mee.
2. Ben je gek?
3. Ik vind Valentijn echt belachelijk.
4. Het is gewoon een excuus om rozen en chocolade te verkopen.

Welk argument wordt er voor de stelling gegeven?

1. Ben je gek?
2. Ik vind Valentijn echt belachelijk.
3. Het is gewoon een excuus om rozen en chocolade te verkopen.
4. Je hoeft niet altijd iets te kopen om Valentijn te vieren...

Welk tegenargument wordt er gegeven?

1. Ik vind Valentijn echt belachelijk.
2. Je hoeft niet altijd iets te kopen om Valentijn te vieren...
3. Het is gewoon een excuus om rozen en chocolade te verkopen.
4. Daar doen wij niet aan mee.

Feit of mening:
'De schrijver van dit boek neemt het leven niet serieus.'

1. feit
2. mening

Kim zegt: 'Ik heb een nieuwe broek nodig. Mijn moeder zegt alleen dat ik nog genoeg broeken heb.'

De mening van moeder is:

1. een argument dat bij de mening van Kim past
2. een tegenargument bij de mening van Kim

In Italië is het eten lekker en zijn de mensen vriendelijk, zegt mijn vader. Daarom wil hij elk jaar naar Italië op vakantie.
Wat is het argument van vader?

1. Hij wil elk jaar op vakantie naar Italië
2. In Italië is het eten lekker en zijn de mensen vriendelijk.

In Italië is het eten lekker en zijn de mensen vriendelijk. Daarom gaan we er elk jaar naar toe.

Wat voor verband zie je hier?

1. middel-doel
2. oorzaak-gevolg
3. uitspraak-vergelijking
4. uitspraak-reden

Van Nieuwkerk vraagt aan Foppe de Haan of Ruud een ondergewaardeerde spits is. Wat is Foppe zijn antwoord?

Met welke woorden legt Foppe uit dat hij vindt dat Ruud ondergewaardeerd wordt?

Iedereen wil de meneer uit de flat hebben. Wat brengt hij daar tegen in?

Welk rijtje signaalwoorden kun je gebruiken om een argument aan te geven?

1. want, omdat, in tegenstelling tot
2. omdat, daarom, echter
3. echter, omdat, want
4. want, omdat, daarom

Welk rijtje signaalwoorden kun je goed gebruiken om een tegenargument en/of een weerlegging aan te geven?

1. doordat, ten slotte, echter
2. ten slotte, echter, kortom
3. echter, in tegenstelling tot, daarentegen
4. in tegenstelling tot, kortom, dus

Lesdoel behaald? Ik weet wat een argument is en kan dit herkennen.

1. Ja
2. Nee

Lesdoel behaald? Ik weet wat een mening is en kan dit herkennen.

1. Ja
2. Nee

Lesdoel behaald? Ik weet wat een tegenargument is en kan dit herkennen.

1. Ja
2. Nee

Dit vind ik nog moeilijk van de les van vandaag...

Einde van deze les!