1MHa 8-4-2024 Grammatica Mannelijk, vrouwelijk of onzijdig?

Welkom bij Nederlands!
Todo:
  • liggen de spullen die je nodig hebt op tafel?

Op tafel heb je liggen:
  • lesboek
  • schrift
  • pen
  • laptop (dicht)
1 / 21
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Welkom bij Nederlands!
Todo:
  • liggen de spullen die je nodig hebt op tafel?

Op tafel heb je liggen:
  • lesboek
  • schrift
  • pen
  • laptop (dicht)

Slide 1 - Slide

Mannelijk, vrouwelijk of onzijdig?
Over woordgeslacht, lidwoorden en verwijswoorden

Slide 2 - Slide

Wat gaan we doen vandaag?
  • Uitleg H4
  • Aan de slag!
  • Evt. bespreken




  1.  Ik weet hoe ik woordgeslacht kan vinden in het woordenboek.
  2.  Ik kan het juiste verwijswoord kiezen.
Dagdoelen:

Slide 3 - Slide

Kies het juiste lidwoord!

... jongen
A
de
B
het

Slide 4 - Quiz

Kies het juiste lidwoord!

... kerk
A
de
B
het

Slide 5 - Quiz

Kies het juiste lidwoord!

... huis
A
de
B
het

Slide 6 - Quiz

Kies het juiste lidwoord!

... bal
A
de
B
het

Slide 7 - Quiz

Kies het juiste lidwoord!

... blik
A
de
B
het

Slide 8 - Quiz

Woordgeslacht
  • Zelfstandige naamwoorden: fiets, boom, huis, ...
  • Drie geslachten: mannelijk, vrouwelijk of onzijdig
  • Heeft meestal niets te maken met de betekenis van het woord!
Opzoeken in het woordenboek
  1.  Ga naar vandale.nl of gebruik het papieren woordenboek.
  2. Zoek bij elk woordgeslacht één voorbeeld op.
  3.  Blader naar het goede woord of zoek het woord via de zoekbalk
  4.  Kijk naar de letter die achter het woord staat: dat is het woordgeslacht
m = mannelijk
 v  = vrouwelijk
 o  = onzijdig

Slide 9 - Slide

Verwijswoorden
Als je het woordgeslacht weet, kun je het juiste verwijswoord kiezen!

Mannelijk   = de                    deze / die    
Vrouwelijk  = de                    deze / die
Onzijdig      = het                  dit / dat






Voorbeelden:
1.  Meisje (o)                              Het meisje dat daar loopt, is mijn beste vriendin.
2. Pen (v)                                   De pen die ik laatst zocht, heb ik teruggevonden.
3. Laptop (m)                           Deze laptop is stuk.

Slide 10 - Slide

Wat:
Maak H4 (blz. 108): opdracht 1 
Extra: geef ook aan welk verwijswoord erbij hoort.

Hoe:
Gebruik voor het vinden van het woordgeslacht het woordenboek.

Klaar?
Maak opdracht 2




Hulp nodig?
Kijk naar het stoplicht

rood: stil! 
Vraag het de docent als
je het echt niet meer weet.
geel: fluisterniveau 
Overleg met diegene naast je
groen:  fluisterniveau 
Overleg met diegene naast je of vraag het
de docent  


Aan het werk!
timer
1:00

Slide 11 - Slide

Opdracht 1
  1. tijdschrift => o
  2. koningin => v
  3. achterstand => m
  4. tuintafel => m
  5. oogarts => m
  6. parket => o
  7. gordijn => o (v)
  8. evenement => o
  9. parasol => m
  10. verloting => v
  11. maaimachine => v
  12. meisje => o
de/deze/die
het/dit/dat
koningin
tijdschrift
achterstand
parket
tuintafel
gordijn
oogarts
evenement
parasol
meisje
verloting
maaimachine

Slide 12 - Slide

Wat is het woordgeslacht?
etui (het; o; meervoud: etuis)
1. koker, foedraal, omhulsel: een etui voor schrijfgerei
A
Mannelijk
B
Vrouwelijk
C
Onzijdig

Slide 13 - Quiz

Wat is het woordgeslacht?
kop.te.le.foon (de; m; meervoud: koptelefoons
1. twee door een verende hoofdband verbonden telefoons
A
Mannelijk
B
Vrouwelijk
C
Onzijdig

Slide 14 - Quiz

Kies het goede verwijswoord!

De appel ... ik gisteravond at.
A
die
B
dat

Slide 15 - Quiz

Kies het goede verwijswoord!

... klasgenootje heeft gespijbeld.
A
Deze
B
Dit

Slide 16 - Quiz

Kies het goede verwijswoord!

De oplader ... ik laatst kocht, is stuk.
A
die
B
dat

Slide 17 - Quiz

Ik weet hoe ik het woordgeslacht kan vinden in het woordenboek.
A
Ja!
B
Nee, ik heb nog extra uitleg nodig.

Slide 18 - Quiz

Ik kan het juiste verwijswoord kiezen.
A
Ja!
B
Nee, ik heb nog extra uitleg nodig.

Slide 19 - Quiz






Je kunt 
  • opzoeken of een woord mannelijk, vrouwelijk of onzijdig is.
  • de verwijswoorden deze, die, dit en dat op de juiste manier gebruiken.
Doel

Slide 20 - Slide

Huiswerk 
woensdag 10 april
Maken:
H4 GR (v.a. blz. 108): opdrachten 1 t/m 3


Presentatie 1e uur:
Sylvian
Erik
Emin 
Daan


Slide 21 - Slide