Werkwoorden ik, jij en u

• ANT2
• Praktijkonderwijs
• Leerjaar 1

Werkwoorden

Ik

Ik woon in een flat.

Ik ben in de keuken.

Ik pak de melk.

Ik kook het water.

Ik help in de keuken.

Ik val van de trap.

Ik geef de bloem aan Anna.

Ik ga naar de klas.

Ik ..... van de trap.

1. val
2. geef
3. woon
4. ben

Ik ..... in een flat.

1. val
2. geef
3. woon
4. ben

Ik ..... het water.

1. val
2. kook
3. woon
4. ben

Ik ..... in de keuken.

1. val
2. kook
3. woon
4. ben

Ik ..... naar de klas.

1. val
2. kook
3. ga
4. help

Ik ..... de bloem aan Anna.

1. geef
2. kook
3. ga
4. help

Ik ..... in de keuken.

1. geef
2. kook
3. ga
4. help

Ik ..... de melk.

1. ben
2. pak
3. ga
4. help

jij / u

Jij woont in een flat.

Jij bent in de keuken.

Jij pakt de melk.

Jij kookt het water.

Jij helpt in de keuken.

Jij valt van de trap.

Jij geeft de bloem aan Anna.

Jij gaat naar de klas.

Jij ..... van de trap.

1. valt
2. geeft
3. woont
4. bent

Jij ..... de bloem aan Anna.

1. valt
2. geeft
3. woont
4. bent

Jij ..... in de keuken.

1. pakt
2. geeft
3. woont
4. bent

Jij ..... in een flat.

1. pakt
2. geeft
3. woont
4. helpt

Jij ..... in de keuken.

1. pakt
2. geeft
3. woont
4. helpt

Jij ..... naar de klas.

1. pakt
2. geeft
3. gaat
4. helpt

Jij ..... pakt de melk.

1. pakt
2. geeft
3. gaat
4. helpt

Jij ..... het water.

1. pakt
2. kookt
3. gaat
4. helpt

jij / u

ik

Jij ..... van de trap.

1. valt
2. val
3. woont
4. woon

Ik ..... de bloem aan Anna.

1. val
2. geeft
3. valt
4. geef

Jij ..... in de keuken.

1. pakt
2. ben
3. pak
4. bent

Jij ..... in een flat.

1. woon
2. geeft
3. woont
4. geef

Ik ..... in de keuken.

1. pakt
2. help
3. pak
4. helpt

Ik ..... naar de klas.

1. help
2. ga
3. gaat
4. helpt

Jij ..... pakt de melk.

1. pakt
2. pak
3. ga
4. gaat

Ik ..... het water.

1. kook
2. kookt
3. gaat
4. ga