H.4 Lezen -feiten, meningen, argumenten

Wat moeten jullie straks kennen en kunnen?


Oftewel, wat is het doel van deze les?


Na deze les weet je hoe je onderscheid kunt maken tussen standpunten en argumenten en kun je tekstverbanden herkennen aan de hand van sigaalwoorden.


1 / 10
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 10 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

Wat moeten jullie straks kennen en kunnen?


Oftewel, wat is het doel van deze les?


Na deze les weet je hoe je onderscheid kunt maken tussen standpunten en argumenten en kun je tekstverbanden herkennen aan de hand van sigaalwoorden.


Slide 1 - Slide

Een feit is iets waarvan je kunt controleren of het waar of onwaar is:
– Het Paleis op de Dam staat in Amsterdam.
– Het Paleis op de Dam heeft een knaloranje voordeur.
De eerste zin is een voorbeeld van een waar feit; de tweede zin is een voorbeeld van een onwaar feit. Je kunt beide feiten controleren door naar de Dam in Amsterdam te gaan.

Slide 2 - Slide

Een mening of standpunt is wat iemand van iets vindt. Met iemands mening kun je het eens of oneens zijn.


 Een mening herken je soms (maar lang niet altijd!) aan signaalwoorden als ik vind, volgens mij, lijkt mij, naar mijn mening, mijns inziens.

Slide 3 - Slide

Als iemand zegt waaróm hij een bepaalde mening heeft, gebruikt hij een argument.
Een argument herken je aan signaalwoorden als want, omdat, namelijk en immers:
– Je zou dat blauwe jasje aan moeten doen naar het Lentefeest. (= mening) Dat staat je namelijk geweldig! (= argument)

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Link

Aan de slag

Slide 6 - Slide

Maken:
Lezen hoofdstuk 4

startopdr. 
opdr. 1-2-4
blz. 108

Kijk goed naar de signaalwoorden in de theorie

Slide 7 - Slide

H2A-2021

Slide 8 - Slide

                                          H2B-2021

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide