05 - hv1- ch1 - formtoets - E regarder 'épisode 1'

• Frans
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 1

BONJOUR, comment ça va?

prenez vos plenda 📅 vos livres 📕

vos cahiers 📓

vos trousses et vos stylos ✏️🖊️

Hoe zeg je vandaag wij zijn dag datum maand jaar? En hoe schrijf je het? 

PLENDA

pour jeudi 16 octobre - 5ème heure

 M   ex 20abc, 21abc, 22ab

L    voc E p53

H    voca A + B p 52 + phrases-clés C p30 + gramD p55

qu'est-ce qu'on va faire?

• controle de devoirs ex 16->19 (p 32->35)
• rétrospection / formatieve toets
• E regarder "Jeunes détectives" épisode 1

🍀

prenez vos cahiers

met au pluriel, puis un/une

1. le frère
2. la famille
3. le jour
4. l'amie
5. l'hôtel

1. les frère
2. les familles
3. les jours
4. les amies
5. les hôtels

1. un frère
2. une famille
3. un jour
4. une amie
5. les hôtels

la saucisse

les saucisses

une saucisse

lidwoorden

Wat je moet kunnen doen is, in het Frans, de omslag kunnen maken tussen verschillende lidwoorden zoals bijvoorbeeld:

• de hond -> de honden -> een hond -> honden
• le chien -> les chiens -> un chien -> des chiens
• het huis -> een huis -> huizen -> de huizen
• la maison -> les maisons -> une maison -> des maisons
• het hotel -> l'hotel -> les hotels -> un hotel -> des hotels

le, la, l' , les, un, une, des

bepaalde lidwoorden

onbepaalde lidwoorden

lidwoorden

le chien -> les chiens    |  l'hotel (m) -> les hotels | l'année (v) -> les années

un chien -> des chiens | un hôtel -> des hôtels    | une année (v)-> des années

un

une

(des)

een

le / l'

la/ l'

les

de / het

lidwoorden

le frère -> un/une? -> meervoud?  |  une trousse  -> meervoud?

la soeur -> un/une? -> meervoud?  |  un hôtel -> meervoud?

nu jij, denk goed na

un

une

(des)

een

le / l'

la/ l'

les

de / het

lidwoorden

un

une

een

le / l'

la/ l'

les

de / het

M ex 16->19 (p 32->35)

(des)

se présenter

Bonjour, je m'appelle Alexandra, j'habite à Doorn. 

Ça va?

Comment tu t'appelles?

Tu habites où?

présente-toi

1. Zeg goedendag, vraag de ander hoe het gaat.
2. Wacht op antwoord en reageer (als dat nodig is).
3. Vertel hoe je heet en waar je woont.
4. Vraag hoe de ander heet
5. Vraag waar de ander woont.

rétrospection

• nombres de 1 à 20 (getallen tot 20)
• les jours de la semaine (de dagen van de week)
• lidwoorden m v mw

un+trois+cinq = ?

1. deux
2. quatre
3. six
4. neuf

vingt -> dix-neuf -> ____?____-> dix-sept

1. 18
2. 19
3. 17
4. 20

dix -> __?__ -> douze -> treize

1. 6
2. 11
3. 10
4. 14

seize-cinq =

jours de la semaine

mardi

1. woensdag
2. donderdag
3. dinsdag
4. zondag

aujourd'hui c'est

le weekend

1. vendredi et samedi
2. samedi et dimanche
3. samedi et lundi
4. dimanche et lundi

phrases-clés

persoon 1

Bonjour, ça va?

Ça va, merci.

Comment tu t'appelles?

Je m'appelle _____________

Tu habites où?

J'habite à _________.

C'est quoi _____________?

persoon 2

Bonjour, ça va bien, et toi?

Je m'appelle _____? Et toi? Comment tu t'appelles?

J'habite à________. Et toi, tu habites où?

C'est un(e)_____________.

vervolg terugblik

wat moet je kunnen?

persoon 1

Begroet persoon 2. Vraag hoe het met hem/haar gaat.

Vertel hoe het met je is. Vraag hoe hij/zij heet

Zeg hoe je heet.  Vraag waar zij/hij woont

Vertel waar  je woont.

persoon 2

groet terug, vertel hoe het met je is. Vraag hoe het met hem/haar gaat

Vertel hoe je heet. Vraag hoe zij/hij heet

Vertel  waar je  woont. En vraag waar persoon 1 woont

let op: maak hele zinnen

wat ga je leren?

• je kunt vertellen welke mysterie moet worden opgelost (uit de film die je gaat bekijken)
• je  kent de getallen tot en met 20
• je kunt de getallen tot en met 20 gebruiken

aan het eind van paragraaf E kun je en ken je...

kijk altijd naar het stukje 'buts' aan het begin van een paragraaf

Regarder

exercice 20, page 38

où est Nice?

1. je kunt vertellen hoe je heet
2. je kent woorden die te maken hebben met Frans in de klas
3. je kunt Franse instructie begrijpen
4. ken je woorden die te maken hebben met schoolspullen

exercice 20b+c page 38

exercice 20b

comment est Nice?

bergen?

campings?

palmbomen?

toeristen?

weilanden?

zee?

1. je kunt vertellen hoe je heet
2. je kent woorden die te maken hebben met Frans in de klas
3. je kunt Franse instructie begrijpen
4. ken je woorden die te maken hebben met schoolspullen

exercice 20c

1. lis les phrases
2. regarde de nouveau le film
3. combine

1. je kunt vertellen hoe je heet
2. je kent woorden die te maken hebben met Frans in de klas
3. je kunt Franse instructie begrijpen
4. ken je woorden die te maken hebben met schoolspullen

exercice 20b+c page 38

maak exercices 21abc, 22ab

eerder klaar?

leer vocabulaire E (page 53)

herhaal vocabulaire AB + phrases-clés C + grammaire D

quel est mon numéro de téléphone?

et toi? quel est ton numéro de téléphone?

PLENDA

pour jeudi 16 octobre - 5ème heure

 M   ex 20abc, 21abc, 22ab

L    voc E p53

H    voca A + B p 52 + phrases-clés C p30 + gramD p55