Je hebt heel wat informatie gekregen over een trema, apostrof, accentteken en een cedille.
Beheers je de stof?
1 / 31
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3
This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
Check!
Je hebt heel wat informatie gekregen over een trema, apostrof, accentteken en een cedille.
Beheers je de stof?
Slide 1 - Slide
Doelen trema
Je weet waarom een trema nodig is.
Je weet wanneer wel en niet een trema nodig is.
Slide 2 - Slide
Doelen apostrof 1
Je weet wanneer dat je in sommige meervoudsvormen een apostrof nodig hebt.
Je kunt uitleggen waarom bij woorden als cowboy en etui een vaste -s in het meervoud moet en géén apostrof.
Je weet dat de S nodig is bij bezitsvormen: Mariannes tas.
Je weet dat er géén S maar een apostrof wordt geschreven in bezitsvormen bij woorden die eindigen op een -s of een s-klank => Frits' huis / Beatrix' kasteel.
Slide 3 - Slide
Doelen apostrof 2
Je weet dat woorden die eindigen op a, i, o, u, é de klinkers verdubbelen als je er een verkleinwoord van maakt.
Je weet wanneer je wel/ geen apostrof gebruikt als je een verkleinwoord maakt van woorden die eindigen op een -y => baby / display.
Je weet dat je een apostrof gebruikt bij het meervoud van afkortingen.
Je weet dat je een apostrof gebruikt bij een afleiding van afkortingen.
Je kunt uitleggen waarom bv. hbo-studie géén apostrof krijgt.
Slide 4 - Slide
Doelen accentteken
Je kent de drie accenttekens.
Je weet welk accentteken je moet gebruiken om de klemtoon aan te geven.
Je weet op welke letter je dit accentteken moet plaatsen om de klemtoon aan te geven.
Slide 5 - Slide
Doelen cedille
Je weet hoe je de C moet uitspreken wanneer er een a / o / u volgt.
Je weet hoe je de C moet uitspreken wanneer er een e / i volgt.
Je kunt uitleggen waarom een woord als 'Curacao' en cedille nodig heeft.
Je kunt uitleggen hoe een cedille de C kan helpen in de uitspraak.
Slide 6 - Slide
Wat is juist?
A
smeuig
B
smeuiig
C
smeüig
D
smeuïg
Slide 7 - Quiz
Wat is juist?
A
betavakken
B
bétavakken
C
bètavakken
Slide 8 - Quiz
Wat is juist?
A
Rex' hond
B
Rexs hond
C
Rex's hond
Slide 9 - Quiz
Wat is juist?
A
carriére
B
carrière
Slide 10 - Quiz
Wat is juist?
A
geuit
B
geüit
Slide 11 - Quiz
Wat is juist?
A
begroeing
B
begroeiing
C
begroeiïng
Slide 12 - Quiz
Wat is juist?
A
gala avond
B
gala-avond
C
galaävond
Slide 13 - Quiz
Hoe noemen we het accent op het volgende woord: première
A
accent grave
B
accent circonflexe
C
accent aigu
Slide 14 - Quiz
Wat is juist?
A
logés
B
logées
C
logeés
D
logees
Slide 15 - Quiz
Wat is juist?
A
logé'tje
B
logétje
C
logeetje
D
logéetje
Slide 16 - Quiz
Hoe noemen we het accent op het volgende woord: decolleté
A
accent grave
B
accent circonflexe
C
accent aigu
Slide 17 - Quiz
Wat is juist?
A
mbo-er
B
mbo'er
C
mboër
Slide 18 - Quiz
Wat is juist?
A
toegeëigend
B
toegëeigend
C
toegeeïgend
D
toegeeigend
Slide 19 - Quiz
Hoe noemen we het accent op het volgende woord: crêpe
A
accent grave
B
accent circonflexe
C
accent aigu
Slide 20 - Quiz
Welke naam/namen heeft/hebben (als ze een bezitsaanduiding zijn) géén apostrof nodig?
A
Gaby
B
Naomi
C
Dennis
D
Marieke
Slide 21 - Quiz
Hoort een apostrof in de volgende zin? Mijn zus heeft een babytje gekregen.
A
ja
B
nee
Slide 22 - Quiz
Hoort een apostrof in de volgende zin? Wij hebben altijd zin in vakanties.
A
ja
B
nee
Slide 23 - Quiz
Hoort een apostrof in de volgende zin? Vroeger pakte ik altijd stiekem twee lollys uit de snoeptrommel.
A
ja
B
nee
Slide 24 - Quiz
Hoort een apostrof in de volgende zin? Vroeger speelden we altijd dat we cowboys op een prairie waren.
A
ja
B
nee
Slide 25 - Quiz
Hoort een apostrof in de volgende zin? Weet jij waar Den Bosch ligt?
A
ja
B
nee
Slide 26 - Quiz
Hoort een apostrof in de volgende zin? Zag jij die BNer?