Herhaling module 1

Weet je het nog?
1 / 26
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes, text slides and 5 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Weet je het nog?

Slide 1 - Slide

Wat betekend schaarste?

Slide 2 - Open question

Welke bewering is juist?
A
Schaarste is hetzelfde als zeldzaam
B
Alles is schaars
C
Tijd is schaars
D
Zeewater is schaars

Slide 3 - Quiz

Als je moet kiezen tussen twee dingen dan maak je een kosten en baten analyse
A
Juist
B
Onjuist

Slide 4 - Quiz

Slide 5 - Slide

Wat is de juiste formule voor de budgetlijn
A
B = (prijs goed 1 × aantal goed 1) + (prijs goed 2 × aantal goed 2)
B
B = (prijs goed 1 + prijs goed 2) x aantal goed 1 + 2
C
B= aantal goed 1 + aantal goed 2 + prijs goed 1 + prijs goed 2

Slide 6 - Quiz

Wat is de formule van de budgetlijn?
Patat kost €4 per zak
Kroket kost €2 per stuk
budget is €40

Slide 7 - Slide

Wat is de formule van de budgetlijn?

Slide 8 - Open question

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Video

Slide 11 - Slide

Wat gebeurde er op de vorige slide?
A
Het budget nam af
B
Milkshakes werden duurder
C
Patat werd goedkoper
D
De vraag naar milkshakes nam af

Slide 12 - Quiz

Slide 13 - Video

Wat is autarkie?

Slide 14 - Open question

Wat zijn transactiekosten?

Slide 15 - Open question

Waardoor worden transactiekosten lager?
A
Ruil
B
Handel
C
Instituties
D
Banken

Slide 16 - Quiz

Waardoor wordt arbeidsproductiviteit vergroot?
A
Scholing
B
Specialisatie
C
Consumptie
D
Productie

Slide 17 - Quiz

Wat zijn de drie functies van geld?

Slide 18 - Open question

Slide 19 - Video

Het kopen van een nieuwe eetkamertafel. Geld gebruik je als:
A
Ruilmiddel
B
Rekenmiddel
C
Spaarmiddel

Slide 20 - Quiz

Bekijken in welke winkel een product het goedkoopst is. Geld gebruik je als:
A
Ruilmiddel
B
Rekenmiddel
C
spaarmiddel

Slide 21 - Quiz

Aan welke vier technische vereisten moet geld voldoen?

Slide 22 - Open question

Slide 23 - Video

Welke drie waardes heeft geld?

Slide 24 - Open question

Wat mag nooit meer waard zijn dan de nominale waarde?
A
Intrinsieke waarde
B
Interne waarde

Slide 25 - Quiz

Slide 26 - Video