Oefenen 2e naamval

De naamvallen
1e: Onderwerp
2e: Bezit
3e: Meewerkend Voorwerp
4e: Lijdend Voorwerp
1 / 17
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

De naamvallen
1e: Onderwerp
2e: Bezit
3e: Meewerkend Voorwerp
4e: Lijdend Voorwerp

Slide 1 - Slide

Hoe vind je het Onderwerp? 


Wie/wat + gezegde*

* gezegde zijn alle werkwoorden in de zin

Slide 2 - Slide

Hoe vind je het Lijdend Voorwerp?



Wie/wat + gezegde + Onderwerp

Slide 3 - Slide

Hoe vind je het Meewerkend voorwerp?



Je kunt voor het zinsdeel denkbeeldig 'aan' of 'voor' zetten

Slide 4 - Slide

Hoe vind je de Bezittelijke Bepaling?
De tweede naamval drukt bezit uit. Je mag dan in het Duits geen 'von' zeggen.


Je kunt voor het zinsdeel denkbeeldig 'van' zetten

Slide 5 - Slide

Wat is de BEZITTELIJKE BEPALING in deze zin?
Das Auto des Vaters ist neu

Slide 6 - Open question

Wat is de BEZITTELIJKE BEPALING in deze zin?
Der Lippenstift der Frau ist rot

Slide 7 - Open question

Wat is de BEZITTELIJKE BEPALING IN DEZE ZIN?
Die Schokolade der Kinder war sehr lecker

Slide 8 - Open question

Slide 9 - Slide

        Bij de 2e naamval mannelijk en onzijdig + (e)s achter het zelfstandig naamwoord:

+ es bij een zelfstandig naamwoord met 1 lettergreep (bijv. des Kindes)

+ s bij een zelfstandig naamwoord met meerdere lettergrepen (des Lehrers)

Slide 10 - Slide

D.. Pferd (o) mein.. Schwester (v) ist Groß
A
das, meine
B
das, meiner
C
die, meine
D
die, meiner

Slide 11 - Quiz

D.. Chef (m) d.. Firma (v) ist nett
A
den, des
B
der, die
C
den, der
D
der, der

Slide 12 - Quiz

Das Lachen d.. Baby.. (o) ist ansteckend
A
das Baby
B
des Babys
C
das Babys
D
des Baby

Slide 13 - Quiz

D.. Dach (o) d.. Haus.. (o) ist kaputt
A
das, des Haus
B
der, dem Haus
C
der, das Haus
D
das, des Hauses

Slide 14 - Quiz

D.. Spielautos (mv) d.. Kinder (mv) liegen überall
A
der, der
B
die, den
C
die, der
D
den, die

Slide 15 - Quiz

D.. Sonnenbrille (v) ist die schönste d.. Welt (v)
A
der, der
B
die, die
C
die, der
D
der, die

Slide 16 - Quiz

Slide 17 - Slide