This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
H4.3 Lezen
Nieuwe start :)
Slide 1 - Slide
Belangrijke data
Dinsdag 8 juni: Herkansing H1 toets voor IEDEREEN
Dinsdag 29 juni: Fictie inleveren
In de Toetsweek: H4 Toets (deze begint vanaf 1 juli)
Slide 2 - Slide
Beeld en opmaak
Een schrijver houdt altijd rekening met beeld en opmaak, oftewel lay-out.
Hiermee wordt bedoeld:
De manier waarop de tekst is vormgegeven.
Vooral belangrijk in reclamefolders en advertenties
Slide 3 - Slide
Beeld en opmaak
Hiermee wordt de aandacht van de lezer getrokken.
Veel bedrijven gebruiken altijd dezelfde kleuren en dezelfde soort letters. Bedrijven hebben ook een eigen logo.
Logo = het plaatje waaraan je een bedrijf herkent
Slide 4 - Slide
Op welke manieren kan een schrijver vorm geven aan zijn tekst?
Slide 5 - Mind map
Manieren van vormgeving:
• de verdeling van de tekst over de bladzijde of website;
• de soort letter en de grootte van letter;
• het gebruik van de kleuren;
• de plaatjes bij de tekst.
Slide 6 - Slide
Een schrijver heeft altijd een doel als hij een tekst schrijft. Hoe noemen we dit ook wel?
A
Tekstdoel
B
Leesstrategie
Slide 7 - Quiz
Alle teksten met hetzelfde tekstdoel horen bij dezelfde tekstsoort
Slide 8 - Slide
Welke 4 tekstdoelen zijn er?
Slide 9 - Open question
Welk tekstdoel hoort bij de volgende tekstsoorten:
Informatieve tekst
Tekst met een mening (Betoog)
Activerende tekst
Amuserende tekst
Een vraag die je hierover kan krijgen: ''Wat voor soort tekst is dit?''
Slide 10 - Slide
Aan de slag
H4.3
Basis: 1 t/m 9 Kader: 1 t/m 9 (Geen 7)
Ben je klaar? Lees leesstof over leespubliek
Slide 11 - Slide
2e lesuur Nederlands
Verder H4.3
Instructie
Aan de slag
Slide 12 - Slide
Leespubliek
Een schrijver schrijft zijn tekst niet voor iedereen, maar voor een bepaalde groep lezers.
De groep lezers voor wie een tekst is geschreven, noem je het leespubliek.
Om te zien voor welk leespubliek een tekst is geschreven, kijk je naar:
• de afbeeldingen;
• de bron;
• het taalgebruik;
• het onderwerp.
Slide 13 - Slide
Voorbeeld: tekst voor jongeren
Er is een nieuwe griep ontdekt bij zeehonden. Het virus komt van vogels en heeft al honderden zeehonden gedood. Nu kun je denken: ach, het zijn maar zeehonden. Maar als het virus zoogdieren ziek kan maken, kan dat later ook een gevaar worden voor mensen.
(Bron: Know How)
Je weet wat het leespubliek van deze tekst is door:
de bron: Know How is een tijdschrift met wetenschappelijke weetjes voor jongeren;
het onderwerp: jongeren vinden dieren vaak interessant;
het taalgebruik: er staan geen lange zinnen en weinig moeilijke woorden in de tekst;
de aanspreekvorm: de lezer wordt met jij aangesproken