Coördinatoren les 3

programma
instaptoets moet vandaag af zijn
niet begonnen: Caro, Candice, Jorn, Rowan, Wytze, Laura, 
Marcha, Maik, Lyon, Milco

huiswerk bespreken: opdracht 8-11 p. 49-50
                                   Opdracht 14 p. 53
Engelse werkwoorden verleden tijd
1 / 23
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

programma
instaptoets moet vandaag af zijn
niet begonnen: Caro, Candice, Jorn, Rowan, Wytze, Laura, 
Marcha, Maik, Lyon, Milco

huiswerk bespreken: opdracht 8-11 p. 49-50
                                   Opdracht 14 p. 53
Engelse werkwoorden verleden tijd

Slide 1 - Slide

vorige week: sterk werkwoord

Slide 2 - Mind map

zwak werkwoord

Slide 3 - Mind map

Huiswerk bespreking
Afgewisseld met quizvragen
Boek en telefoon erbij pakken
beginnen met p.49 opdracht 8

Slide 4 - Slide

p. 49 opdracht 8
enkelvoud
meervoud
bladeren
bladerde
bladerden
ontdekken
ontdekte
ontdekten
synchroniseren
synchroniseerde
synchroniseerden
netwerken
netwerkte
netwerkten
reageren
reageerde
reageerden

Slide 5 - Slide

p. 49 opdracht 9
a. De directeur beveiligde
b. de jongen zette
c. Aline durfde
d. Verwaarloosde jij
e. Ik stuurde
f. hij beantwoordde

Slide 6 - Slide

Engelse werkwoorden tegenwoordige tijd herhaling vorige week

Slide 7 - Slide

spelling engelse werkwoorden

Slide 8 - Slide

Engelse werkwoorden in de verleden tijd
  • Bij verleden tijd kijk je naar de laatste letter van de stam. 
  • 't sexy fokschaap
  • Ja? + te(n)
  • Nee? + de(n)

racen
timen

Slide 9 - Slide

Engelse werkwoorden
in het Nederlands

Slide 10 - Mind map

opdracht 10 p. 49
enkelvoud
meervoud
liken
ik likete
wij liketen
skypen
ik skypete, 
wij skypeten
taggen
ik tagde
wij tagden
back-uppen
ik back-upte
wij back-upten
switchen
ik switchte
wij switchten
hacken
ik hackte
wij hackten

Slide 11 - Slide

p. 50 opdracht 11
a. facetimede ik
b. sharede hij
c. jullie downloadden
d. datete jij
e. updatete
f. meetten
g. hij timede

Slide 12 - Slide

Opdracht 14 p. 53
voltooid deelwoord
a. hebben geantwoord
b. Ze heeft gebeld
c. Thomas heeft getekend
d. Jullie hebben opgevraagd
e. ik heb gemist
f. Annabel heeft getwitterd
g. Achmed heeft besteld
h. Zij hebben verstuurd
i. hij heeft zichzelf opgelegd
j. Misha heeft gereageerd
k. mijn broertje heeft ontwikkeld
l. De tortelduifjes hebben trouw beloofd

Slide 13 - Slide

Samenvatting spelling Engelse ww.

Engelse werkwoorden vervoeg je in het Nederlands net als de zwakke werkwoorden:

- tegenwoordige tijd:           ik-vorm, ik-vorm + t en hele werkwoord

- verleden tijd:                         't sexy fokschaap:          ik-vorm + te(n) of de(n)

- voltooid deelwoord:           't sexy fokschaap:           +t / +d


Ik jog - hij jogt - wij joggen     ik jogde - wij jogden              wij hebben gejogd

ik race - hij racet - wij racen   ik racete - wij raceten           wij hebben geracet

Slide 14 - Slide

Nederlandse werkwoorden
Engelse werkwoorden in het Nederlands
hij pakte
zij bakte
hij verfde
zij meldde
hij downloadde
zij switchte
hij smashte
zij grilde

Slide 15 - Drag question

Welk werkwoord is fout gespeld?
A
hij racete
B
hij datete
C
hij snookerde
D
hij smilde

Slide 16 - Quiz

Welk werkwoord is fout gespeld?
A
hij hockeyde
B
zij mixde
C
zij streste
D
hij tackelde

Slide 17 - Quiz

Engelse werkwoorden
Vervoeg op de juiste manier in de persoonsvorm verleden tijd: Hij ... (racen)
A
racte
B
racette
C
racde
D
racete

Slide 18 - Quiz

Engelse werkwoorden
Vervoeg op de juiste manier in de persoonsvorm verleden tijd: Hij ... (barbecueën)
A
barbecude
B
barbecuede
C
barbecuedde
D
barbecudde

Slide 19 - Quiz

Engelse werkwoorden
Vervoeg op de juiste manier in de persoonsvorm verleden tijd: Hij (lunchen)
A
hij lunchte
B
hij lunchde
C
hij lunchtte
D
hij lunchdde

Slide 20 - Quiz

Engelse werkwoorden
Vervoeg op de juiste manier in de persoonsvorm verleden tijd: Hij (timen)
A
hij timede
B
hij timde
C
hij timmde
D
hij timdde

Slide 21 - Quiz

Engelse werkwoorden
Vervoeg op de juiste manier in de persoonsvorm verleden tijd : Hij (deleten)
A
deletete
B
delet
C
delette
D
deletette

Slide 22 - Quiz

huiswerk 13 oktober
Maken boek: 
- p. 54 opdr. 15 + 16
- p. 56 opdr. 19

Starttaal online:
2 x oefeningen woordenschat 3F
2X oefeningen Engelse werkwoorden 3F
(na de herfstvakantie toets Spelling en woordenschat)

Slide 23 - Slide