verhaalanalyse 2022

1 / 23
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

literaire begrippen

Slide 2 - Mind map

Wat is een open plek in een verhaal?
A
Een situatie die vragen bij de lezer oproept
B
Een situatie waarbij de plek heel belangrijk is.
C
Een situatie dat zich op een open plek afspeelt.
D
Een situatie die geen spanning oproept.

Slide 3 - Quiz

Slide 4 - Video

Wat is de belangrijkste open plek in dit fragment?
A
Wie is vermoord?
B
Overleeft Poirot, de detective, het?
C
Wordt de dader opgepakt?
D
Wat is het motief van de dader?

Slide 5 - Quiz

Wordt de open plek ingevuld?
A
Nee, je komt dat niet te weten
B
Ja, de moordenaar is één van hen.
C
Nee, iedereen wordt vermoord.
D
Ja, Poirot is de dader.

Slide 6 - Quiz

Wat is 'de setting' in een verhaal?
A
de manier waarop iemand in de ruimte van een verhaal wordt gezet.
B
de ruimte in een verhaal
C
de tijd waarin het verhaal speelt
D
de tijd en ruimte waarin het verhaal speelt.

Slide 7 - Quiz

Wat is 'de setting' in het fragment van Death on the Nile?
A
In Egypte
B
In Egypte, op de Nijl
C
In Egypte, op de Nijl, op een boot die Karnak heet
D
In Egypte, op de Nijl. op een boot die Karnak heet en de sfeer is dreigend.

Slide 8 - Quiz

beschrijf de setting in dit fragment
Bij het opstaan breekt meteen de pleuris uit op de afdeling. Hamid grijpt het hoogste woord. Hij is betrapt door de nachtdienst. Roken, dus dubbel fout, want roken op de kamer plus wiet. Hele kamer stinkt naar wiet, heeft de bewaking geconstateerd. Maar dat is toch geen bewijs, hun ruiken de putlucht uit hun eigen bek die naar bedorven varkensvlees stinkt, klerelijers. Bovendien, gisteravond zijn haar gewassen met de shampoo die hij van zijn zus heeft gekregen, kamille of zoiets. Dat blijft hangen, begrijp je?

Slide 9 - Slide

setting van fragment

Slide 10 - Mind map

Wat is sujet?
A
een heel naar persoon met een flat character
B
verhaal dat chronologisch wordt verteld met eventueel terugverwijzingen
C
niet chronologisch verteld verhaal met flashbacks en flashforwards
D
een chronologisch verhaal met flashbacks

Slide 11 - Quiz

Hoe weet je dat iemand de hoofdpersoon is? (meer antwoorden mogelijk)
A
omdat hij / zij dat zegt
B
omdat je in haar/zijn hoofd zit en hij/zij een ontwikkeling doormaakt.
C
je leest wat hij/zij denkt en voelt en je wordt als het ware die persoon
D
omdat hij/zij overal bij is.

Slide 12 - Quiz

Wat is een motief in een verhaal?
A
een reden waarom iemand iets doet (bijvoorbeeld iemand vermoordt)
B
een steeds terugkerende gedachte of ander element dat daardoor betekenis krijgt
C
het onderwerp van een verhaal
D
de onderliggende gedachte van een verhaal

Slide 13 - Quiz

Wat is een thema van een verhaal?
A
een samenvatting van een verhaal
B
het genre
C
de onderliggende boodschap van het verhaal
D
een ultrakorte samenvatting in 1 zin

Slide 14 - Quiz

Slide 15 - Video

Wie is de hoofdpersoon en hoe weet je dat?

Slide 16 - Open question

Beschrijf de hoofdpersoon qua innerlijk en uiterlijk. Noem 2 kenmerken voor het innerlijk, 2 voor het uiterlijk.

Slide 17 - Open question

Waar moet je allemaal op letten als je een hoofdpersoon beschrijft?
A
uiterlijk en innerlijk
B
uiterlijk, innerlijk en wat hij/zij zegt en denkt.
C
uiterlijk, innerlijk, wat hij/zij zegt en denkt en wat anderen over hem/haar denken en vertellen.
D
uiterlijk, innerlijk, wat hij/zij zegt en denkt en wat anderen over hem/haar denken en vertellen en leeftijd, geslacht enz.

Slide 18 - Quiz

Wat is het genre van deze serie?
A
Actie
B
Drama
C
Fantasy
D
Detective

Slide 19 - Quiz

Wat is het verschil tussen verteltijd en vertelde tijd?
A
de verteltijd =de tijd die je nodig hebt om het verhaal te vertellen, vertelde tijd = de tijd die verstrijkt in het verhaal.
B
de vertelde tijd= de tijd die je nodig hebt om het verhaal te vertellen de verteltijd = de tijd die verstrijkt in het verhaal.
C
de verteltijd = de tijd wanneer het verhaal speelt vertelde tijd =het verhaal dat verteld wordt.
D
de vertelde tijd=de tijd wanneer het verhaal speelt verteltijd = de tijd wanneer het verhaal verteld wordt.

Slide 20 - Quiz

wat is 'de idee'?
A
een plan dat de hoofdpersoon ten uitvoer brengt
B
de onderliggende gedachte die de schrijver in het verhaal stopte.
C
de ultrakorte samenvatting van het verhaal
D
een steeds terugkerend element in het verhaal dat daardoor een speciale betekenis krijgt.

Slide 21 - Quiz

Ik weet weer wat verhaalanalyse inhoudt.
A
waar
B
niet waar

Slide 22 - Quiz

Ik wil graag nog extra uitleg over...

Slide 23 - Open question