Week 7

Welcome
1 / 22
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

Items in this lesson

Welcome

Slide 1 - Slide

Homework


Maak op itslearning Paragraaf 1.4  
Opdracht 5 --> afkortingen
Opdracht 7



Slide 2 - Slide

What did we do / talk about last lesson?
timer
1:00

Slide 3 - Open question

Wat weet jij nog over het werkwoord 'to be'?
timer
0:45

Slide 4 - Open question

planning


  • Herhaling Vorige les
  • Grammatica
  • Opdrachten
  • Video

Slide 5 - Slide

to be
  • to be = zijn
  • Het is een van de meest voorkomende werkwoorden in het Engels. 
  • We gebruiken to be vaak bij persoonlijke voornaamwoorden

  • Je moet hier drie verschillende woorden leren:

Slide 6 - Slide

Welke drie woordjes mag je invullen bij het werkwoord 'to be'?

Slide 7 - Open question

TO BE = ZIJN
I am
you are
he / she / it is

we are
you are
they are
enkelvoud
}
meervoud
}

Slide 8 - Slide


'Te' zijn
  • Ik ben
  • Jij bent
  • Hij is
  • Zij is
  • Het is
  • Wij zijn
  • Jullie zijn
  • Zij zijn

'To' be
  • I am    /    I'm
  • You are    /    You're
  • He is    /    He's 
  • She is    /    She's 
  • It is     /     It's 
  • We are   /    We're
  • You are    /     You're
  • They are     /    They're 
Aantekeningen: To be

Slide 9 - Slide

0

Slide 10 - Video

This book .... mine.
A
am
B
are
C
is

Slide 11 - Quiz

You .......... drinking tea.
A
are
B
am
C
is

Slide 12 - Quiz

It .......... sunny at the moment.
A
are
B
am
C
is

Slide 13 - Quiz

AM
ARE
IS
you
we
they
he
I
she
it
  Enrico
Demi
Jinthe & Djevy

Slide 14 - Drag question

Goals
At the end of this lesson...
  • I know how to make a negative sentence with "to be"

Slide 15 - Slide

I am a teacher.
I am not a teacher.
You are a boy.
You are not a boy.
He is a soccer player.
He is not a soccer player.
She is a dancer.
She is not a teacher.
It is blue.
It is not blue.
We are students.
We are not students.
You are happy.
You are not happy 
They are tall.
They are not tall. 
Bestudeer de volgende zinnen. What happens?

Slide 16 - Slide

Maak de volgende zin ontkennend.

You are a boy.

Slide 17 - Open question

> Zinnen met TO BE  ontkennend   maken, doen we door de not achter de vorm van to be te zetten. 



Voorbeeld
I am a teacher.                    I am not a teacher.
You are a student.              You are not a student.
She is a girl.                          She is not a girl.
We are at school.                We are not at school.
They are very young.         They are not very young.
You are at school.               You are not at school.

Slide 18 - Slide

Maak de volgende zin ontkennend.

They are very happy everyday.

Slide 19 - Open question

Maak de volgende zin ontkennend.

I am a teacher.

Slide 20 - Open question

0

Slide 21 - Video

Homework
Maak op itslearning Paragraaf 1.4  
Opdracht 6: Maak de zinnen ontkennend
Opdracht 8: Schrijf op waar je deze tekst tegen zou kunnen komen (leesstrategieën)
Opdracht 9: Kies de juiste film bij de juiste persoon
Opdracht 10:  Schrijf de datum bij de juiste persoon en schrijf op waarom het iets voor hen is.

Slide 22 - Slide