Do/does/did: vraagzinnen en ontkenningen

English
Grammar: questions & negatives
Speaking & conversations
1 / 29
next
Slide 1: Slide
EngelsMBOStudiejaar 1-3

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

English
Grammar: questions & negatives
Speaking & conversations

Slide 1 - Slide

Vraagzinnen en ontkenningen
Vraagzinnen met do/does/did

Question & Denial

Slide 2 - Slide

Can you make a question with do/does/did?

Slide 3 - Mind map

Hoe stel je vragen in het Engels?
1 werkwoord in de zin 

Do/does/did + zin

Do/does/did anders met het voornaamwoord en/of de tt./vt/vvt.

I want to go for a swim.  Do/Does/Did.....?

Slide 4 - Slide

Do/does/did: vraagzinnen
Je maakt Engelse vragen net zoals in het Nederlands als ...
  • een zin twee of meer werkwoorden heeft
  • een zin maar één werkwoord heeft en dat een vorm van to be (am, are is, was, were) is

In beide gevallen maak je de vraag door:
het eerste (hulp)werkwoord voor het onderwerp te zetten.
  • Is this explanation clear?

Slide 5 - Slide

Do/does/did: vraagzinnen
In alle andere gevallen maak je vragen door:
In de tegenwoordige tijd het hulpwerkwoord do, does (he, she it) 
of in de verleden tijd did voor het onderwerp te zetten.

  • He plays football. > Does he play football?
  • They played a match. > Did they play a match?


Slide 6 - Slide

Samenvatting

Slide 7 - Slide

Is de vraagzin goed of fout?
Like you going on holidays?

A
Goed
B
fout

Slide 8 - Quiz

Verbeter de zin:
Like you going on holidays?

Slide 9 - Open question


Can you decide for me?


A
Goed
B
fout

Slide 10 - Quiz

Is de vraagzin goed of fout?
Do she come here often?

A
Goed
B
fout

Slide 11 - Quiz

Verbeter de zin:
Do she come here often?

Slide 12 - Open question

Is de vraagzin goed of fout?
Did you like working there?


A
Goed
B
fout

Slide 13 - Quiz

Is de vraagzin goed of fout?
Does she wait for us last night?


A
Goed
B
fout

Slide 14 - Quiz

Verbeter de zin:
Does she wait for us last night?

Slide 15 - Open question

Is de vraagzin goed of fout?
Should we try to fix the problem?


A
Goed
B
fout

Slide 16 - Quiz

Do/does/did: ontkenning
In het Engels maak je ontkenningen soms hetzelfde als in het Nederlands:
  • Zij heeft geholpen. > Zij heeft niet geholpen.
  • She has helped. > She has not helped.
Maar soms ook heel anders:
  • Manuel begrijpt me. > Manuel begrijpt me niet.
  • Manuel understands me. > Manuel doesn't understand me.

Slide 17 - Slide

Do/does/did: ontkenningen
Het gebruik van do, does en did werkt bij ontkenningen hetzelfde als bij vragen. Je  kan meestal een lange en een korte variant gebruiken.
  • I do not           / I don't
  • he does not / he doesn't
  • I did not         / I didn't

Alle andere hulpwerkwoorden (behalve am) hebben ook een verkorte variant met not, een paar voorbeelden:

Slide 18 - Slide

ontkenningen: not / n't
Alle andere hulpwerkwoorden (behalve am) hebben ook een verkorte variant met not, een paar voorbeelden:
am not
-
are not
aren't
is not
isn't
was not
wasn't
were not
weren't
cannot
can't
could not
couldn't
has not
hasn't
have not
haven't
had not
hadn't
must not
musn't
need not
needn't
should not
shouldn't
will not
won't
would not
wouldn't

Slide 19 - Slide

Samenvatting

Slide 20 - Slide

Zijn deze ontkenningen goed of fout?
We don’t walks to school every day.
A
goed
B
fout

Slide 21 - Quiz

Maak een correcte ontkenning:
We don’t walks to school every day.

Slide 22 - Open question

Zijn deze ontkenningen goed of fout?
She didn’t was happy to see us.
A
goed
B
fout

Slide 23 - Quiz

Maak een correcte ontkenning:
She didn’t was happy to see us.

Slide 24 - Open question

Zijn deze ontkenningen goed of fout?
I haven’t worked there for long.
A
goed
B
fout

Slide 25 - Quiz

Zijn deze ontkenningen goed of fout?
She didn’t see us at school.
A
goed
B
fout

Slide 26 - Quiz

Speaking
Exercise 1: a conversation about gifts and hobbies
Exercise 2: talk about a concert and your weekend

Slide 27 - Slide

Spreekopdracht 1
Kies een rol

Schrijf in steekwoorden
wat je wilt vertellen

Voer het gesprek

Slide 28 - Slide

Spreekopdracht 2
Werk samen met een medestudent.

Je bent afgelopen weekend naar een concert geweest. In de pauze zoek je je beste vriend op. Die was helaas niet mee, maar wil er graag alles over weten. Je bent ook benieuwd wat hij/zij in het weekend heeft gedaan. 

Rol A praat over het concert
Rol B praat over zijn/haar weekend

Slide 29 - Slide