This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Sterke werkwoorden in het Duits
Sterke werkwoorden met een
-a- of een -e- in de stam
Slide 1 - Slide
sterk werkwoord
Een sterk werkwoord krijgt in de verleden tijd een andere stamklinker.
Duits en Nederlands lijken zo veel op elkaar dat als het werkwoord in het Nederlands sterk is dat het dan in het Duits ook vaak sterk is.
Slide 2 - Slide
Sterke werkwoorden (a/ä)
Bij de du-vorm en de er/sie/es-vorm verandert de -a die in de stam staat in een -ä
Slide 3 - Slide
Sterk werkwoord a/ä
fahren (=rijden)
ich fahre
du fährst
er/sie/es fährt
wir fahren
ihr fahrt
sie/Sie fahren
(uitgangen volgens
Een Stukje Taart EN Thee ENzo)
Slide 4 - Slide
Sterk werkwoord a/ä
fahren (=rijden) lassen (=laten)
ich fahre lasse
du fährst lässt (lässst)
er/sie/es fährt lässt
wir fahren lassen
ihr fahrt lasst
sie/Sie fahren lassen
Slide 5 - Slide
Hij rijdt (fahren)
A
er fahrt
B
er fährt
Slide 6 - Quiz
Ik rijdt (fahren)
A
ich fährt
B
ich fahrt
C
ich fahre
D
ich fähre
Slide 7 - Quiz
Welke vorm klopt? fahren
A
er fahrt
B
sie fährst
C
ihr fährt
D
du fährst
Slide 8 - Quiz
Welke vorm klopt? laufen
A
ich läufe
B
sie läufen
C
ihr lauft
D
du laufst
Slide 9 - Quiz
Welke vorm klopt? lassen
A
ich lasse
B
sie lässst
C
ihr lässt
D
du lasst
Slide 10 - Quiz
Welke vorm klopt? anfangen
A
ich fänge an
B
sie anfängt
C
ihr anfängt
D
du fängst an
Slide 11 - Quiz
Sterke werkwooren (e/i/ie)
Bij de du-vorm en de er/sie/es-vorm verandert de lange klinker in een ie en de korte klinker in een i
let op er zijn uitzonderingen ;-(
Slide 12 - Slide
Sterk werkwoord e/i
sprechen (=spreken)
ich spreche
du sprichst
er/sie/es spricht
wir sprechen
ihr sprecht
sie/Sie sprechen
(uitgangen volgens
Een Stukje Taart EN Thee ENzo)
ook treffen, geben, helfen, essen
Slide 13 - Slide
Sterk werkwoord e/ie
lesen (=lezen)
ich lese
du liest
er/sie/es liest
wir lesen
ihr lest
sie/Sie lesen
(uitgangen volgens
Een Stukje Taart EN Thee ENzo)
ook sehen, stehlen, empfehlen
Slide 14 - Slide
jij ziet (sehen)
A
du siehst
B
du sehst
C
du sihst
Slide 15 - Quiz
u leest (lesen)
A
Sie liest
B
Sie lezen
C
Sie lehst
D
Sie lesen
Slide 16 - Quiz
zij geeft (geben)
A
sie giebt
B
sie gebt
C
sie gibt
Slide 17 - Quiz
jij helpt
Slide 18 - Open question
jij eet
Slide 19 - Open question
zij raadt
Slide 20 - Open question
het loopt
Slide 21 - Open question
jij gaat
Slide 22 - Open question
Let op bij:
treten (=trappen) nehmen (nemen) geben
ich trete nehme
du trittst nimmst gibst
er/sie/es tritt nimmt gibt
wir treten nehmen
ihr tretet nehmt
sie/Sie treten nehmen
(uitgangen volgens
Een Stukje Taart EN Thee ENzo)
e lijkt lang, maar gewoon i
Slide 23 - Slide
Let op bij:
geben gehen (=gaan)
ich stehen (=staan)
du gibst worden "zwak"vervoegd er/sie/es gibt
wir
ihr
sie/Sie
(uitgangen volgens
Een Stukje Taart EN Thee ENzo)
e lijkt lang, maar gewoon i
Slide 24 - Slide
bij welke vorm wordt de e een i/ie?
Slide 25 - Mind map
schrijf een paar sterke werkwoorden op in het Duits met een e in de stam
Slide 26 - Mind map
schrijf een paar sterke werkwoorden op in het Duits met een a in de stam
Slide 27 - Mind map
Slide 28 - Slide
Stappenplan e/i-Wechsel
1.Is het werkwoord zwak of sterk? (Als het zwak is, krijg je GEEN e-i Wechsel!)
2.Staat er een vorm van du of er/es/sie voor? (Alleen bij du of er/es/sie kun je e-i wechsel krijgen!)
Slide 29 - Slide
Stappenplan e/i-Wechsel
3.Staat er een lange of een korte e in de stam? (bij lange e krijg je ie, bij korte e krijg je i) 4.Hoort het werkwoord bij de uitzonderingen? (Bij nehmen, geben, treten(lange e)krijg je toch een i! Bij gehen en stehen krijg je GEEN e-i Wechsel)
Slide 30 - Slide
Stappenplan e/i-Wechsel
5.vul dan de juiste vorm in van het werkwoord.
Slide 31 - Slide
Oefen zinnen ;
1. Was ...... (essen) du am liebsten? 2. Am liebsten ..... (essen) ich Pizza. 3. Wir ...... (helfen) ihm immer! 4. Rosi ..... (geben) Anja eine CD! 5. Ich ...... (sprechen) gerne über Politik.
Slide 32 - Slide
Antwoorden:
1: isst 2: esse 3: helfen 4: gibt 5: spreche Dankje wel voor het lezen en eventueel oefenen! bron: scholieren.com
Slide 33 - Slide
korte e wordt korte i:
als de e in de stam kort uitgesproken wordt (zoals in sprechen) dan verandert deze bij du/er/sie/es in een i: voorbeeld: sprechen [= spreken]
Slide 34 - Slide
korte e wordt korte i:
sprechen
werfen
helfen
essen
vergessen
treffen
gelten
Slide 35 - Slide
lange e wordt ie:
als de e in de stam lang uitgesproken wordt (zoals in lesen) dan verandert deze bij du/er/sie/es in een ie: voorbeeld: lesen [= lezen]
Slide 36 - Slide
lange e wordt ie:
lesen
sehen
stehlen
Slide 37 - Slide
uitzonderingen (niet sterk)
toch geen e/i-wisseling hebben: branden: (brennen) es brennt denken: (denken) er denkt gaan: (gehen) er geht kennen: (kennen) er kennt noemen: (nennen) er nennt rennen: (rennen) er rennt staan: (stehen) er steht
Slide 38 - Slide
uitzonderingen(i/ie)
Je zou verwachten dat zij een ie in de stam krijgen, maar het wordt toch een i: