Grammatica - 1 havo/vwo (wg)

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 1

Welkom!

Programma

• Lesdoel
• Herhaling                             7 min
• Uitleg                                     15 min
• Aan de slag                         20 min
• Afsluiting

Lesdoel

Aan het einde van de les weet ik wat een werkwoordelijk gezegde is en kan ik deze aanwijzen in een zin.

Hoe vind je de persoonsvorm in een zin?

Zin in andere tijd of maak de zin vragend.

Ik loop naar huis.

Ik liep naar huis.

Loop ik naar huis?

Mark gaat op zaterdag altijd voetballen.

1. Mark
2. voetballen
3. gaat
4. op zaterdag

Zin in zinsdelen verdelen: hoe doe je dat?

Stap 1. Zoek de pv

Stap 2. Alles wat voor de pv staat of kan staan is een zinsdeel

Voorbeeld: Ik ga altijd op donderdag naar mijn oma. 

Zin in zinsdelen verdelen: hoe doe je dat?

Stap 1. Zoek de pv

Stap 2. Alles wat voor de pv staat of kan staan is een zinsdeel

Voorbeeld: Ik ga altijd op donderdag naar mijn oma. 

Altijd ga ik op donderdag naar mijn oma. 

Op donderdag ga ik altijd naar mijn oma.

Naar mijn oma ga ik altijd op donderdag. 

Zin in zinsdelen verdelen: hoe doe je dat?

Stap 1. Zoek de pv

Stap 2. Alles wat voor de pv staat of kan staan is een zinsdeel

Voorbeeld: Ik / ga / altijd / op donderdag / naar mijn oma. 

Altijd ga ik op donderdag naar mijn oma. 

Op donderdag ga ik altijd naar mijn oma.

Naar mijn oma ga ik altijd op donderdag. 

Hoe vind je het onderwerp in een zin?

Wie/wat + pv

Tijdens het rolschaatsen is Loes hard gevallen.

1. is
2. Loes
3. gevallen
4. tijdens het rolschaatsen

Het werkwoordelijk gezegde (wg)

• Alle werkwoorden in de zin (ook de pv)
• Zegt wat het onderwerp ‘doet’ of ‘overkomt’
• Alle werkwoorden in een zin + evt. toevoeging 

Voorbeeld: Stan heeft mij dit kettinkje gegeven. 

Vraag aan lln wat PV en OW is in deze zin. 

Daarna vragen welke ww de lln allemaal ziet. 

WG= alle ww in een zin, hier hoort ook de pv bij

Het werkwoordelijk gezegde (wg)

• Alle werkwoorden in de zin (ook de pv)
• Zegt wat het onderwerp ‘doet’ of ‘overkomt’
• Alle werkwoorden in een zin + evt. toevoeging 

Voorbeeld: Stan /  heeft / mij / dit kettinkje / gegeven.

pv= heeft

wg -> heeft gegeven 

ow = Stan

Het werkwoordelijk gezegde (wg)

• Alle werkwoorden in de zin (ook de pv)
• Zegt wat het onderwerp ‘doet’ of ‘overkomt’.
  
• Alle werkwoorden in een zin + evt. toevoeging 

Tip 1. Let goed op of het ww niet opgesplitst is! 

Vraag aan lln wat PV en OW is in deze zin. 

Daarna vragen welke ww de lln allemaal ziet. 

Het werkwoordelijk gezegde (wg)

Tip 1. Let goed op of het ww niet opgesplitst is! 

Voorbeeld: Het bestuur keurde zijn voorstel niet goed.

Vraag aan lln wat PV en OW is in deze zin. 

Daarna vragen welke ww de lln allemaal ziet. 

Het werkwoordelijk gezegde (wg)

Tip 1. Let goed op of het ww niet opgesplitst is! 

Voorbeeld: Het bestuur / keurde /  zijn voorstel / niet / goed.

pv = keurde

wg = keurde goed (goedkeuren)

ow = het bestuur

Vraag aan lln wat PV en OW is in deze zin. 

Daarna vragen welke ww de lln allemaal ziet. 

Het werkwoordelijk gezegde (wg)

Tip 2. Let goed op je zinsdeelstrepen! Als er een woordje bij het zinsdeel hoort waarin het werkwoord staat, dan hoort dat bij het werkwoordelijk gezegde.

Vraag aan lln wat PV en OW is in deze zin. 

Daarna vragen welke ww de lln allemaal ziet. 

Het werkwoordelijk gezegde (wg)

Tip 2. Let goed op je zinsdeelstrepen! Als er een woordje bij het zinsdeel hoort waarin het werkwoord staat, dan hoort dat bij het werkwoordelijk gezegde.

Voorbeeld: Aan de waslijn hingen onze kleren te drogen. 

Vraag aan lln wat PV en OW is in deze zin. 

Daarna vragen welke ww de lln allemaal ziet. 

Het werkwoordelijk gezegde (wg)

Tip 2. Let goed op je zinsdeelstrepen! Als er een woordje bij het zinsdeel hoort waarin het werkwoord staat, dan hoort dat bij het werkwoordelijk gezegde.

Voorbeeld: Aan de waslijn / hingen / onze kleren / te drogen. 

pv = hingen

wg = hingen te drogen

ow = onze kleren

Vraag aan lln wat PV en OW is in deze zin. 

Daarna vragen welke ww de lln allemaal ziet. 

Even samen oefenen... 

--> wat is de pv, de zinsdeelstrepen, het wg en het ow?

1. Hij eet heel vaak zijn boterhammen niet op.

Even samen oefenen... 

1. Hij / eet / heel vaak / zijn boterhammen / niet / op.

pv= at

wg= eet op

ow= hij

En nu jullie! Aan de slag: 

WAT:

Opdracht 7, 8, 9, 10 (blz 24) ---> Dit is huiswerk voor de volgende les! --> inleveren in Classroom

HOE:

Eerste 5 minuten in stilte, daarna fluisterend overleggen.

Exit-ticket:
Noem 1 ding wat je geleerd hebt deze les.