Les 2 Unidad 2 C1 Los dias de la semana y asignaturas

• Spaans
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 4

¿qué vamos a ver ?

los  días  de  la  semana

             de   dagen  van  de     week

los días de la semana

Los días de la semana

El lunes	maandag
El martes	dinsdag
El miércoles	woensdag
El jueves	donderdag
El viernes	vrijdag
El sábado	zaterdag
El domingo	zondag

De dagen van de week

Los días de la semana

Welke dag van de week is "Sábado"?

1. Dinsdag
2. Vrijdag
3. Zaterdag
4. Maandag

Welke dag van de week is "Martes"?

1. Dinsdag
2. Vrijdag
3. Zaterdag
4. Maandag

Schrijf alle dagen van de week op in de puzzel.

We gaan uit van maandag als 1e dag van de week

Los números ordinales

De rangtelwoorden (eerste, tweede, etc.)

¡OJO! - cuatro = 4 / cuarto = vierde

Bij mannelijke woorden valt de -o weg bij primero en tercero

primero/-a	1ste	sexto/-a	6de
segundo/-a	2de	séptimo/-a	7de
tercero/-a	3de	octavo/-a	8ste
cuarto/-a	4de	noveno/-a	9de
quinto/-a	5de	décimo/-a	10de

Números Ordinales

1º = primero /a                                         

2º = segundo/a.                           Normaal van 1-10 gebruik je de Ordinales in het Spaans

3º = tercero/a.                              maar na 11 gebruikje de getallen zoals we ze kennen.

4º = cuarto/a.                               Kijk even de voorbeelden op pág. 23 

5º = quinto/a.                               .

6º = sexto/a.

7º = séptimo/a.

8º = octavo/a.

9º = noveno/a.

10º = décimo/a.

O1.4 : Números ordinales

Los días + 

Números ordinales 

El primer dia de la semana dus geen el primero día

El tercer dia de la semana

dus geen el tercero día

Ej 4

Ej 5

Los números ordinales blz. 23

Herhaal de getallen.

Wat is het verschil tussen, bijvoorbeeld,  segundo/segunda? 

La ____________ chica. (segundo of segunda?)

El ____________chico. ( segundo of segunda?)

1e

2e

3e

4e

5e

6e

7e

8e

9e

10e

décimo/a

noveno/a

octavo/a

séptimo/a

sexto/a

quinto/a

cuarto/a

tercero/a

segundo/a

primero/a

Sleep de juiste dagen bij elkaar

lunes

martes

miércoles

jueves

viernes

sábado

domingo

primer día

segundo día

tercer día

cuarto día

quinto día

sexto día

séptimo día

Maak zinnen (kijk in blz. 23)

1. De tweede dag van de week is dinsdag

El segundo día de la semana es martes 

2. De vijfde dag van de week is vrijdag

El quinto día de la semana es viernes. 

3. De zesde dag van de week is zaterdag

El sexto día de la semana es sábado. 

zijn= son 

Las asignaturas (vakken)

Las asignaturas

Humanidades

Ciencias

Holandés

Welk(e) antwoord(en) is/zijn geen 'asignaturas'?

1. matemáticas
2. lengua
3. tienda
4. tecnología

Las asignaturas

¿qué asignaturas tienes?

Tengo

tienes

tiene

¿Qué asignaturas tienes hoy a la cuarta hora?

Encuentra las 9 asignaturas

¿qué tiene... la tercera hora los viernes?

Ejercicios 7 y 8

Ejercicio 7 completar horario

Pag. 23

A trabajar

- Schrijf een kleine tekst over jezelf:

• Woonplaats
  
• leeftijd
  
• nationaliteit
  
• ouders, broers en zussen
  
• beschrijf een dag van de week op school: gebruik de rangtelwoorden en vakken

- Maak vragen voor jouw klasgenoot over de tekst:

• Hoe heet je?
• Waar woon je?
• Hoe oud ben je?
• Hoe heten jouw ouders?
• Wat voor vak heb je op....?