Unit 3 HV2 Recap Grammar - poll

Unit 3 Recap Grammar - poll
1 / 21
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Unit 3 Recap Grammar - poll

Slide 1 - Slide

Welk onderwerp is nog het bespreken waard?
Present perfect
Can/could/be able to/allowed
Have to/must/should

Slide 2 - Poll

Present Perfect:

Wanneer gebruik je de Present Perfect?
A
Iets is in het verleden begonnen en nu nog bezig.
B
Wanneer iets nu bezig of aan de gang is en het lang duurt.

Slide 3 - Quiz

Present perfect:

Hoe maak je de present perfect?
A
hele werkwoord + -ed. (worked)
B
shit rule= hele ww+ -s
C
am/are/is + hele werkwoord + -ing
D
have/has + voltooid deelwoord (helped, found)

Slide 4 - Quiz

Sleep de signaalwoorden die horen bij de Present Perfect.
Signaalwoorden
Present Perfect
since
already
for
just
yet
never
ever
yesterday
last week
in 2019
last year

Slide 5 - Drag question

Er zit een belangrijk verschil tussen de past simple en de present perfect. Sleep de tijd naar de regel die erbij hoort.
Iets is in het verleden begonnen en het resultaat is nog steeds merkbaar.
Iets is in het verleden begonnen en afgerond. Het is helemaal klaar.
Iets is in het verleden begonnen en is nog steeds zo. Het is onveranderd.
Past simple
Present perfect
Present perfect

Slide 6 - Drag question

I lived in Italy
I have lived in Italy
Present Perfect

Slide 7 - Drag question

Present perfect: vorm
De vorm van de present perfect is:
have(n't) / has(n't) + voltooid deelwoord (ww+ed of onregelmatig ww = 3e kolom)

Slide 8 - Slide

Present Perfect (fyne jas)


Signaalwoorden voor de present perfect zijn:

  • for
  • yet
  • never
  • ever
  • just
  • always
  • since


Slide 9 - Slide

Vul de present perfect in:

We ________( learn) the present perfect.

Slide 10 - Open question

Can / could / be able to
Can + ww
Could + ww
Be able to + ww
- you can use my phone.
- I can ski very well.
- She can't work until late.
- Could I open a window, please?
- I could already read when I was 4 years old.
- I am able to do a backflip after practising hard.
- She was able to study for hours without a break.
- kunnen / mogen / mogelijk zijn
- in present simple 
(tegenwoordige tijd) kan nooit in de verleden tijd gebruikt worden!
- kunnen / mogen / mogelijk zijn in de verleden tijd of tegenwoordige tijd
- zou kunnen / zou mogen (nette vorm)
- kunnen / in staat zijn
- formeler
- vaak als iets meer moeite kost / moeilijker is
- wordt vaak gebruikt als je can/could niet passend is (bijv. toekomende tijd)

Slide 11 - Slide

Can
isn't able to
couldn't
are allowed to
could
be able to
be allowed to
could

Slide 12 - Drag question

En vul de zin in: To be allowed to (-)
I _________ (punch) my little sister.

Slide 13 - Open question

Recap Have to, must, should
should
- Je geeft advies
must
- moet (vaak van een ander - regels/wetten/bevel)
- moet (het is logisch / kan niet anders)
(Formeel)
have to / has to
- moet (noodzakelijk - geen extra nadruk)
(Informeel)
* have to: I / we / you / they
* has to: he / she / it

Slide 14 - Slide

You (have to / must / should) be at least 18 to get your driver’s licence.
A
have to
B
must
C
should
D
can

Slide 15 - Quiz

Have to, must, should.
Kies het juiste hulpwerkwoord.

All my favourite actors are in this film, so it ___ be good.
A
has to
B
have to
C
must
D
should

Slide 16 - Quiz

Have to, must, should.
Choose the correct modal.

I ____ study today. The test is tomorrow!
A
has to
B
have to
C
must
D
should

Slide 17 - Quiz

Kies uit: have to - must - should
I can't see you tonight. I (moet) study.

Slide 18 - Open question

Kies uit: have to - must - should
You (moet) stop when there's a red light.

Slide 19 - Open question

Vertel eens iets dat je van je ouders moet. In het Engels!

Slide 20 - Open question

Welk onderwerp ga je nu eerst oefenen?
Present perfect
Can enzo
Have to enzo
Opdracht 10 of 11 van 3.5

Slide 21 - Poll