leerdoelen basis4.3.1 Je kunt beschrijven in welke richting de elektrische stroom door een stroomkring loopt.
4.3.2 Je kunt het verschil uitleggen tussen een gesloten stroomkring en een onderbroken stroomkring.
4.3.3 Je kunt uitleggen wat geleiders en isolatoren zijn.
4.3.4 Je kunt een voorbeeld geven van een geleider en van een isolator.
4.3.5 Je kunt uitleggen hoe je met een schakelaar een stroomkring kunt onderbreken en sluiten.
4.3.6 Je kunt uitleggen wat een schakelschema is.
4.3.7 Je kunt de belangrijkste symbolen toepassen in een schakelschema.
leerdoelen kader
4.3.1 Je kunt twaalf symbolen voor onderdelen in schakelschema’s herkennen en tekenen.
4.3.2 Je kunt het verschil uitleggen tussen een parallelschakeling en een serieschakeling.
4.3.3 Je kunt het schakelschema tekenen van eenvoudige serie- en parallelschakelingen.
4.3.4 Je kunt uitleggen waarom elektrische apparaten bijna altijd parallel geschakeld worden.
4.3.5 Je kunt de grootte van de stroomsterkte beredeneren in een schakeling.
4.3.6 Je kunt uitleggen hoe een wisselschakeling werkt