1H 1HV 1V Dossier Écrire (ww -er + faire)

1 / 40
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

les verbes

- herhaling regelmatige werkwoorden op -er
- herhaling onregelmatige werkwoorden
- oefenen met het werkwoord faire



Slide 2 - Slide

Zij eet.
Hij praat.
Zij is dol op.
Wij kijken.
Ik praat.
Wij vragen.
                            Je parle.
          Nous demandons.
            Nous  regardons.
                      Elle mange.
                       Elle adore.
                               Il parle.

Slide 3 - Drag question

Wij nemen.
Jullie willen.
Ik heb.
Jij bent.
Zij maken/doen.
Zij gaan. 
                            Vous voulez.
Ils font.
J'ai.
Ils vont.
Nous prenons.
                              Tu es.

Slide 4 - Drag question

Wat is het verschil tussen de
twee opdrachten die je
net gemaakt hebt?

Slide 5 - Mind map

regelmatige werkwoorden

parler
danser
manger
chercher
visiter

stam+uitgang: regeltje!
onregelmatige werkwoorden

avoir 
être
aller
faire 
prendre
vouloir
elke vorm anders: leren!

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Video

STAM + UITGANG
Hoe maak je de stam?


Welke letters krijg je als uitgang?

Slide 8 - Slide

STAM + UITGANG
Hoe maak je de stam?
Haal de letters -er van het hele werkwoord af:
vb  demander => demand
Welke letters krijg je als uitgang?

Slide 9 - Slide

STAM + UITGANG
Hoe maak je de stam?
Haal de letters -er van het hele werkwoord af:
vb  demander => demand
Welke letters krijg je achter de stam als uitgang?

je              stam+e           nous    stam+ons
tu             stam+es         vous     stam+ez
il/elle/on stam+e           ils/elles stam+ent

Slide 10 - Slide

je regard
tu mang
il cherch
nous parl
vous nag
 ils  habit
                  ez
                   ons
                  e
                  ent
                  e
                  es

Slide 11 - Drag question

vous ...
A
habitez
B
habitons
C
habite
D
habitent

Slide 12 - Quiz

tu ...
A
mange
B
manges
C
mangent
D
manger

Slide 13 - Quiz

mon père ...
A
regardent
B
regardez
C
regarde
D
regard

Slide 14 - Quiz

mes cousins ...
A
parlez
B
parlons
C
parler
D
parlent

Slide 15 - Quiz

hij woont
(habiter)

Slide 16 - Open question

wij werken
(travailler)

Slide 17 - Open question

Marc speelt
(jouer)

Slide 18 - Open question

Slide 19 - Video

onregelmatig werkwoord
faire (maken, doen)

Je fais toujours mes devoirs.

Nous faisons du shopping au centre-ville.

Slide 20 - Slide

onregelmatig werkwoord
faire (maken, doen)

Je fais toujours mes devoirs.
Ik maak altijd mijn huiswerk.
Nous faisons du shopping au centre-ville.
Wij winkelen (shoppen) in het centrum.

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Video

sleep het werkwoord naar het juiste persoonlijke voornaamwoord

je
tu
il, elle, on
nous
vous
ils, elles
fait
faites
fais
font
faisons
fais

Slide 23 - Drag question

onderwerp?
Wat als het onderwerp van de zin niet in het rijtje staat,
maar een naam of beschrijving is van een persoon?

 bijvoorbeeld: mon père, les élèves, Marc, Julie

is het enkelvoud? > kies dan de il/elle-vorm van het ww
is het meervoud? > kies dan de ils/elles-vorm van het ww


Slide 24 - Slide

ww op -er

je stam+e
tu stam+es
il/elle/on stam+e
nous stam+ons
vous stam+ez
ils/elles stam+ent
ww faire

je fais
tu fais
il/elle/on fait
nous faisons
vous faites
ils/elles font

Slide 25 - Slide

Ma mère ___ de la danse.
A
faisons
B
fais
C
faire
D
fait

Slide 26 - Quiz

Les élèves ____ les devoirs.
(faire)
A
fais
B
fait
C
font
D
faire

Slide 27 - Quiz

Tu ___ où, Michelle?
(wonen)
A
parles
B
habites
C
es
D
fais

Slide 28 - Quiz

Nous ____ français en classe.
(praten)
A
visitons
B
habitons
C
faisons
D
parlons

Slide 29 - Quiz

Qu'est-ce que vous ___ , monsieur?
(faire)

Slide 30 - Open question

Elles ____ loin de l'école.
(habiter)

Slide 31 - Open question

Pourquoi tu ne ___ pas ?
(manger)

Slide 32 - Open question

Mon frère ____ du basket dans le jardin.
(faire)

Slide 33 - Open question

Maak nu zelf een Franse zin met een regelmatig werkwoord op -er erin.

Slide 34 - Open question

Maak nu zelf een Franse zin met
een vorm van faire erin.

Slide 35 - Open question

schrijf het rijtje van
parler op in je schrift

ik praat
jij praat
hij/zij/men praat
wij praten
jullie praten/u praat
zij praten

schrijf het rijtje van
faire op in je schrift

ik maak, doe
jij maakt, doet
hij/zij/men maakt, doet
wij maken, doen
jullie maken, doen 
zij maken, doen

Slide 36 - Slide

parler

je parle
tu parles
il/elle/on parle
nous parlons
vous parlez
ils/elles parlent

faire

je fais
tu fais
il/elle/on fait
nous faisons
vous faites
ils/elles font

Slide 37 - Slide

Ik kan de werkwoorden op -er
vervoegen en in een zin gebruiken.
😒🙁😐🙂😃

Slide 38 - Poll

Ik kan het werkwoord faire
vervoegen en in een zin gebruiken.
😒🙁😐🙂😃

Slide 39 - Poll

Fin
FIN!

Slide 40 - Slide