Klas 2BKT2 Lesweek 38 Les 1

Kapitel 9: Einkaufen



Achtung:
Handy in deine Tasche.
Auf deinem Tisch liegen:
Dein Buch, dein Heft und dein Etui.

1 / 15
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo, mavo, havo, vwoLeerjaar 1,2

This lesson contains 15 slides, with text slides.

Items in this lesson

Kapitel 9: Einkaufen



Achtung:
Handy in deine Tasche.
Auf deinem Tisch liegen:
Dein Buch, dein Heft und dein Etui.

Slide 1 - Slide

Was machst du Heute?

- Wortschatz (BK Buch)
- Grammatik (BK Buch)
- Sprechen


Und ich checke die Hausaufgaben von Kapitel 8














Lieke, Bram, Maxwell

Slide 2 - Slide

Was lernst du Heute?




Lernziele:

- Du lernst Wörter die mit “Einkaufen” zu tun haben
- Du kannst die Verben (werkwoorden) können, mögen und willen benutzen
- Du weißt was du beim Sprechfertigkeitstest machen sollst.






























Slide 3 - Slide

Wortschatz
Ӧffnet euer Buch auf: 
BK -> S. 126
KT -> S. 134

Wir lesen zusammen die linke Reihe.

Slide 4 - Slide

Grammatik
3 bijzondere werkwoorden -> können, mögen en wollen.


Wat klopt er niet aan deze zin?
Kunnen                    Ik kun niet naar school, want ik ben ziek.
Zullen                       Zij zul haar volgende toets goed moeten                                                   maken, anders blijft zij zitten.

Slide 5 - Slide

Was weißt du noch?

Slide 6 - Slide

Was weißt du noch?
Ook het Duits heeft 
een aantal van die 
werkwoorden.
Je leert er nu drie:
- können
- mögen
- wollen

Slide 7 - Slide

können, mögen, wollen
timer
5:00

Slide 8 - Slide

können, mögen, wollen
timer
5:00

Slide 9 - Slide

können, mögen, wollen
Wat valt op bij deze drie werkwoorden?

Slide 10 - Slide

können, mögen, wollen
Wat valt op bij deze drie werkwoorden?

Slide 11 - Slide

können, mögen, wollen
timer
5:00

Slide 12 - Slide

Sprechen
Spreekvaardigheidtoets 
Volgende week
- tweetallen
- 3 tot 4 minuten per gesprek
- 10 steekwoorden 
- wordt opgenomen
- telt drie keer mee

Slide 13 - Slide

Sprechen
Wichtig!
Morgen  
- tweetallen doorgeven
- via het rad een dag kiezen (woensdag, donderdag, vrijdag).

Slide 14 - Slide

Na? Und?
Wie ist es gelaufen?
5 Finger -> Gut.
3 Finger -> Mwah.
1 Daum -> Nicht gut.

Wie zie ik vanmiddag in lokaal 19 voor Hausaufgaben?

Slide 15 - Slide