1.3 Werken met een microscoop

1.3
Werken met een microscoop
1 / 17
next
Slide 1: Slide
BiologieVoortgezet speciaal onderwijs

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

1.3
Werken met een microscoop

Slide 1 - Slide

Aan het einde van de les:
  • Kan je uitleggen waarom je een microscoop gebruikt
  • Kan je uitleggen hoe je een preparaat maakt en kan je een preparaat maken
  • kan je uitleggen hoe je een microscoop gebruikt en kan je een microscoop bedienen
  • Weet je de tekenregels en kun je die toepassen

Slide 2 - Slide

Voorkennis

Slide 3 - Slide

Waarom een microscoop?

Slide 4 - Mind map

Welke tekenregels?

Slide 5 - Mind map

Hoe heet het voorwerp wat je onder de microscoop gaat bekijken?
A
Het preparaat
B
Het dekglas
C
Het voorwerp glas
D
Een blad

Slide 6 - Quiz

Als je een microscoop pakt hou je hem vast aan de
A
voet
B
statief
C
voet en statief
D
oculair en de tafel

Slide 7 - Quiz

Waarvoor is het diafragma?
A
Om de vergroting in te stellen
B
Om de hoeveelheid licht te regelen
C
Om je preparaat op te leggen
D
Om doorheen te kijken

Slide 8 - Quiz

Wat is de functie van de revolver
A
Hieraan zitten de objectieven en je kunt hiermee het juiste objectief voordraaien
B
Hier leg je je preparaat op
C
Hiermee zorg je dat je de tafel op en neer beweegt
D
Hiermee stel je het beeld scherp

Slide 9 - Quiz

Waar leg je het preparaat neer?
A
Op de tubus
B
Op de preparaatklem
C
Op de tafel
D
Op de revolver

Slide 10 - Quiz

Wat is een dekglaasje?
A
Iets in een bril
B
Een ander woord voor een objectglas
C
Dun glaasje wat op het gemaakte preparaat gaat
D
Vliesje

Slide 11 - Quiz

Het precies scherp stellen van de microscoop doe je met...
A
de oculair
B
de grote schroef
C
het preparaat
D
de kleine schroef

Slide 12 - Quiz

Tanja gebruikt een microscoop met een oculair dat 10 × vergroot.
Ze draait een objectief voor dat 40 × vergroot.
Met welke vergroting bekijkt ze het preparaat?
Met een vergroting van
A
10x
B
40x
C
50x
D
400x

Slide 13 - Quiz

Slide 14 - Slide

Tekenregels
  1. maak een grote tekening
  2. gebruik het juiste potlood (hb)
  3. Als je kleurt gebruik je kleurpotloden (geen stiften)
  4. Teken eerst de omtrek met dunne lijnen, dan pas de onderdelen. Verduidelijk daarna de lijnen.
  5. Teken wat je ziet. Maak het niet te ingewikkeld.
  6. Zet de algemene gegevens neer. (klas naam datum onderwerp etc)
  7. Schrijf de benamingen op. Rechte paralellen lijnen.

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Aan de slag!
Maak de opdrachten van de basisstof en de test jezelf

Slide 17 - Slide