to be and to have present simple

TO HAVE & TO BE
1 / 13
next
Slide 1: Slide
EngelsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

TO HAVE & TO BE

Slide 1 - Slide

TO BE

I am
You are
He/She/It is
We are
You are
They are
TO HAVE

I have
You have
He/She/It has
We have
You have
They have

Slide 2 - Slide

TO BE

I was
You were
He/She/It was
We were
You were
They were
TO HAVE

I had
You had
He/She/It had
We had
You had
They had

Slide 3 - Slide

Vertaal

'ik ben'
A
I have
B
I was
C
I am
D
I had

Slide 4 - Quiz

Wat is de
tegenwoordige
tijd

Slide 5 - Mind map

Vertaal:
John was laat
A
John were late
B
John was late
C
John is late
D
John has late

Slide 6 - Quiz

Slide 7 - Link

Slide 8 - Slide

SHIT RULE
Basisregel: 3e persoon enkelvoud + S
     He loves,   She walks

Na een sisklank + ES
     She kisses

Na een medeklinker + Y wordt IES
     I cry - he cries

Uitzonderingen: Do - I do - He does
Uitzonderingen: Go - I go - She goes

Slide 9 - Slide

Wat zijn 'shit' woorden?
A
He
B
Cat
C
She
D
It

Slide 10 - Quiz

SAMENTREKKING
Contractions
     I am = I'm
     You have = You've
     She is = She's

Wanneer gebruik je het?

Slide 11 - Slide

Wanneer gebruik je
een samentrekking?
A
Email aan een docent
B
Appje aan een vriend
C
In een zakelijke brief
D
Spreektaal

Slide 12 - Quiz

WE GAAN NU.....

Slide 13 - Slide