H2 Lezen - Vaste tekststructuren: probleem-oplossing,/verleden-heden-toekomst/vraag-antwoord

Vaste tekststructuren
1 / 24
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Vaste tekststructuren

Slide 1 - Slide

H1 lezen: we hebben 3 vaste tekststructuren besproken: probleem-oplossingsstructuur, verklaringsstructuur en verleden-heden-toekomststructuur. 
Je leert over vast tekststructuren die je in teksten moet herkennen.
Je leert 4 nieuwe vaste structuren: argumentatiestructuur, aspectenstructuur, voor- en nadelenstructuur en vraag- en antwoordstructuur. 
Inhoud en opbouw:  
argumentatiestructuur, aspectenstructuur, voor- en nadelenstructuur en vraag- en antwoordstructuur. 
Nederlands H2 Lezen, blz. 42-49
startopdracht (zelfstandig en samen bespreken)
maak opdr. 1 - 2 - 3   
Snel klaar? Maak dan ook opdr. 4 + 5
Hoe ging het? 

Slide 2 - Slide

1. Probleem-oplossingsstructuur

Slide 3 - Slide

Probleem-oplossingsstructuur
- In de inleiding: het probleem (plus gevolgen)
- In het middenstuk: gevolgen (waardoor is het een probleem? wat merk je ervan?) / oplossingen worden ook aangedragen.
- In het slot: de beste oplossing wordt genoemd

Slide 4 - Slide

Signaalwoorden probleem-oplossingsstructuur
Als je naar de stad wilt gaan, is het probleem dat je dat alleen met de auto kunt doen. Er rijden geen bussen en fietsen is te ver.
Een oplossing zou zijn als er kleine busjes zouden gaan rijden.

Slide 5 - Slide

2. Verleden-heden(-toekomst)structuur
In een tekst kan ook een opbouw worden beschreven van het verleden, van het nu (heden) en hoe de toekomst over een onderwerp eruit zal zien.

Slide 6 - Slide

2. Verleden-heden(-toekomst)structuur
- In de inleiding: het onderwerp wordt benoemd
- In het middenstuk: de situatie van vroeger en de situatie van nu wordt benoemd (meestal verdeeld in alinea's)
- In het slot: Een conclusie of de situatie in de toekomst wordt beschreven

Slide 7 - Slide

Signaalwoorden  voor verleden-heden(-toekomst)structuur
Chronologisch verband: eerst, dan, daarna, uiteindelijk, eens, toen, vroeger, nu, later, voordat, nadat

Slide 8 - Slide

3. Vraag- en antwoordstructuur
In een tekst kan een (hoofd-)vraag gesteld worden waarop een antwoord of meerdere antwoorden worden beschreven. 

Slide 9 - Slide

Vraag- en antwoordstructuur
- In de inleiding: een vraag wordt gesteld
- In het middenstuk: een antwoord of meerdere antwoorden worden beschreven
- In het slot: Een samenvatting wordt gegeven of een conclusie wordt gesteld

Slide 10 - Slide

Signaalwoorden vraag- en antwoordstructuur
Opsomming: en, ook, verder, ten eerste, ten tweede, etc.
in de eerste plaats, in de tweede plaats, etc.
daarnaast, bovendien, vervolgens, ten slotte, als laatste, niet alleen … maar ook, zowel ... als, een ander argument, er is nog een reden waarom

Slide 11 - Slide

Vraag en antwoordstructuur
-- inleiding: ?
-- kern: antwoorden
--slot: samenvatting of conclusie
Wat moet op de plaats van het vraagteken staan?
A
opdracht
B
vraag
C
conclusie
D
onderwerp

Slide 12 - Quiz

Wat vind je in het middenstuk van de vraag- en antwoordstructuur?
A
de vraag
B
de antwoorden
C
de samenvatting
D
de conclusie

Slide 13 - Quiz

Voor-en nadelenstructuur hoort bij...
A
een uiteenzetting en betoog
B
een betoog en beschouwing
C
een beschouwing en activerende tekst
D
een activerende tekst en uiteenzetting

Slide 14 - Quiz

Wat staat er in de inleiding van een voor- en nadelenstructuur?
A
een vraag
B
een bepaald verschijnsel

Slide 15 - Quiz

Een interview heeft vaak een voor- en nadelenstructuur.


A
waar
B
niet waar

Slide 16 - Quiz

Wat doet een aspectenstructuur?
A
Inleiding introduceert het onderwerp, middenstuk beschrijft verschillende aspecten hiervan
B
Inleiding beschrijft een aspect, middenstuk legt deze verder uit
C
Inleiding noemt een verschijnsel,, middenstuk geeft voor- en nadelen
D
Inleiding geeft een stelling en middenstuk onderbouwt met argumenten

Slide 17 - Quiz

Wat staat er in het middenstuk van een aspectenstructuur?
A
antwoorden
B
argumenten
C
voor- en nadelen
D
aspecten van het onderwerp

Slide 18 - Quiz

Bij aspectenstructuur gebruik je argumenten
A
waar
B
niet waar

Slide 19 - Quiz

Een tekst is gebaseerd op de aspectenstructuur. Wat is het schrijfdoel?
A
informeren
B
overtuigen
C
opiniëren
D
activeren

Slide 20 - Quiz

Bij een aspectenstructuur bevat het slot een
A
conclusie
B
samenvatting
C
afweging
D
de beste oplossing

Slide 21 - Quiz

Wat staat er in het slot van een argumentatiestructuur?
A
samenvatting
B
herhaling van de stelling

Slide 22 - Quiz

Hoe is een argumentatiestructuur opgebouwd?
A
Standpunt - Argumenten
B
Argumenten - mening
C
Standpunt-argumenten-samenvatting
D
Standpunt-argumenten-herhaling standpunt

Slide 23 - Quiz

Maken
Maak de opdracht 1-3-4

Blz. 42-49

Slide 24 - Slide