Herhaling Chp3

1 / 26
next
Slide 1: Interactive video with 2 slides
FransMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes, text slide and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

2

Slide 1 - Video

Nous voulons
A
Zij willen
B
Zij kunnen
C
Wij willen
D
Wij kunnen.

Slide 2 - Quiz

Ils peuvent
A
zij kunnen
B
wij kunnen
C
wij willen
D
hij wilt

Slide 3 - Quiz

Il peut
A
Ik kan
B
Hij kan/mag
C
Wij kunnen
D
Zij kunnen

Slide 4 - Quiz

Zet het werkwoord in de juiste vorm.
Ik kan = Je (pouvoir)
A
peux
B
veux
C
peut
D
veut

Slide 5 - Quiz

Zet het werkwoord in de juiste vorm.
Zij mogen = Ils (pouvoir)
A
peut
B
peuvent
C
veut
D
veulent

Slide 6 - Quiz

Zet het werkwoord in de juiste vorm.
Jullie willen = Vous (vouloir)
A
pouvons
B
pouvez
C
voulons
D
voulez

Slide 7 - Quiz

Vragen over dit onderwerp. Wat vond je nog moeilijk?

Slide 8 - Open question

01:45
La chanteuse dit:
'Je veux de l'amour, de la joie, de la bonne humeur'
Wat betekend in deze zin: 'Je veux'

Slide 9 - Open question

03:34
Bij welk werkwoord hoort 'Je veux'?
Vouloir
Pouvoir

Slide 10 - Poll

Aanwijzende voornaamwoorden
ce,cet,cette en ,ces
ce: gebruik je bij mannelijk enkelvoud
cet: gebruik je bij mannelijk enkelvoud dat begint met een klinker of een h
cette: gebruik je voor vrouwelijk enkelvoud
ces: gebruik je bij meervoud

Slide 11 - Slide

___ garçon est drôle
A
ce
B
cet
C
ces
D
cette

Slide 12 - Quiz

___ hôtel est grande
A
ces
B
cette
C
cet
D
ce

Slide 13 - Quiz

.... femme est sympa.
A
cet
B
ces
C
ce
D
cette

Slide 14 - Quiz

j'adore ...... baskets
A
cette
B
ce
C
ces
D
cet

Slide 15 - Quiz

Vragen over dit onderwerp. Wat vond je nog moeilijk?

Slide 16 - Open question

wat betekent "accro"
A
beroemd
B
verslaafd
C
huis
D
hemd

Slide 17 - Quiz

wat betekent "la couleur"
A
het object
B
de tieners
C
de straat
D
de kleur

Slide 18 - Quiz

wat betekent "l'anniversaire"
A
de verjaardag
B
de dag
C
het winkelcentum
D
het stripboek

Slide 19 - Quiz

wat betekent "utiliser"
A
auto rijden
B
genoeg
C
minder
D
gebruiken

Slide 20 - Quiz

wat betekent " la différence"
A
het merk
B
het voorbeeld
C
het boek
D
het verschil

Slide 21 - Quiz

wat betekent "faire les courses"
A
sporten
B
studeren
C
boodschappen doen
D
afmaken

Slide 22 - Quiz

six-cent-soixante-treize
A
663
B
673
C
683
D
693

Slide 23 - Quiz

huit-cent-quatre-vingt-quatorze
A
880
B
884
C
890
D
894

Slide 24 - Quiz

473
A
quatre-cent-soixante-douze
B
quatre-cent-soixante-deux
C
quatre-cent-soixante-treize
D
quatre-cent-soixante-trois

Slide 25 - Quiz

990
A
neuf-cent-quatre-vingt-huit
B
neuf-cent-quatre-vingt-neuf
C
neuf-cent-quatre-vingt-dix
D
neuf-cent-quatre-vingt-onze

Slide 26 - Quiz