TL 3 H1.6 Biotechniek

Paragraaf 1.6 Biotechniek 
1 / 27
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Paragraaf 1.6 Biotechniek 

Slide 1 - Slide

Leerdoelen
1. Je kunt uitleggen wat biotechniek is. 
2. Je kan toepassingen van schimmels noemen.
3 . Je kan toepassingen van bacterien noemen.
4 . Je kunt uitleggen wat klassieke biotechniek is.  
5. Je kunt uitleggen wat moderne biotechnologie is (genetische modificatie). 

Slide 2 - Slide

Biotechniek 
= Het door de mens “gebruiken” van levende wezens

Bv bij het maken van brood, kaas, bier, wijn en antibiotica etc. 

 bacterien en schimmels spelen hierin de hoofdrol.

Slide 3 - Slide

Noem iets wat we eten, waar schimmels bij gebruikt zijn om het te maken?

Slide 4 - Open question

'Het gebruik van schimmels'
(Klassieke biotechnologie)
Het gebruik van schimmels,
zoals gist.
Gist = een 1-cellige schimmel die leeft van suikers (glucose) in het meel.
Gist scheidt koolstofdioxide en alcohol uit ==> het deeg wordt luchtig. De alcohol verdampt in de oven. 

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Video

Noem iets wat we eten, waar bacteriën bij gebruikt zijn om het te maken?

Slide 7 - Open question

'Het gebruik van bacteriën'
(klassieke biotechnologie)

  • Yoghurt
  • Zuurkool
  • Afvalwater schoonmaken

Slide 8 - Slide

Op welke manier wordt er gebruik gemaakt van klassieke biotechnologie bij het zuiveren van afvalwater?

Slide 9 - Open question

Klassieke biotechnologie



wordt niet alleen gebruikt in eten maar ook voor peneciline of antibiotica

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Video

moderne biotechniek
Je maakt gebruik van het DNA van verschillende organisme om op deze manier gunstige eigenschappen over te brengen.

Slide 12 - Slide

Moderne biotechnologie
Organismen krijgen nieuwe eigenschappen doordat hun DNA wordt veranderd. ==> Genetische modificatie

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Wat kan met moderne biotechnologie
Voedsel als medicijn ==> toevoeging vitamine A aan rijst, door een gen in een rijstplant toe te voegen.
Supervoedsel maken ==> Superzalmen, door een gen in een zalm in te brengen, waardoor de zalm veel groter wordt. 
Wasmiddel ==> Genetische gemodificeerde enzymen, die vlekken uit de kleren wassen door een lage temperatuur. 

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Hoe maak je insuline?

Slide 17 - Slide

Nadelen moderne biotechnolgie
  • Aan DNA sleutelen is onnatuurlijk
  • Door het inbouwen van DNA van mensen in een ander soort kunnen nieuwe ziekten ontstaan.
  • Nieuwe diersoorten kunnen ontsnappen en in de natuur voortplanten ==> uitkomsten zijn onbekend. 
  • Onbekend wat de gevolgen zijn van genetisch veranderde organismen. 

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Video

Het toevoegen van gist in brood om het luchtig te maken is:
A
klassieke biotechnologie
B
geen biotechnologie
C
recombinant-DNA-techniek
D
moderne biotechnologie

Slide 20 - Quiz

Welke uitspraak over bacterieen en schimmels is juist?
A
Schimmels en bacterieen groeien niet op vochtige plaatsen
B
Schimmels en bacterieen zijn aaltijd ongezond in voedingsmiddelen
C
Schimmels en bacterieen groeien snel in een warme omgeving
D
Schimmels en bacterieen zijn altijd zichtbaar op voedingsmiddelen.

Slide 21 - Quiz

Kun je schimmel eten
A
Ja, je kunt alle schimmels eten.
B
Ja, alleen als het een klein beetje is.
C
nee, je kunt geen schimmels eten.
D
Sommige schimmels kun je wel eten en sommige niet.

Slide 22 - Quiz

Wat is geen biotechnologie?
A
gisten
B
bacteriën
C
schimmels
D
insuline

Slide 23 - Quiz

Bij de productie van bier en zuurkool wordt biotechnologie toegepast
A
Ja
B
Nee

Slide 24 - Quiz

Waarom gebruiken we biotechnologie niet?
A
betere productie- technieken ontwikkelen
B
Om gewassen te verbeteren
C
via organismen nieuwe stoffen te ontwikkelen
D
om medicijnen te maken

Slide 25 - Quiz

Wat kan er fout gaan bij biotechnologie?
A
Dat er schadelijke bacteriën vrijkomen
B
dieren misvormd
C
sterker worden bij gebruik GM voedsel
D
Dat het te duur wordt.

Slide 26 - Quiz

Wat heb je geleerd?

Slide 27 - Mind map