Mens & MaatschappijMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1
This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Thema 5 De stad
Deelvraag:
Hoe is het leven in de moderne stad?
Slide 1 - Slide
Planning Blok 1 Week 1
Welkom
Uitleg
Filmpje
LessonUpQuiz
Vragen stellen
Je mag thuis gewoon verder werken aan je PO. De inleverdatum zal verplaatst worden naar deeltaak 6.
Slide 2 - Slide
Leerdoelen les 1
Je kan drie verschillen noemen tussen een dorp en een stad.
Je kan uitleggen wat dagelijkse en niet-dagelijkse voorzieningen zijn.
Je kan verklaren waarom in steden meer niet-dagelijkse voorzieningen voorkomen dan in een dorp.
Je kan uitleggen wanneer de verschillende woonwijken in steden zijn ontstaan.
Je kan de begrippen agglomeratie, nederzetting en stedelijk gebied uitleggen.
Slide 3 - Slide
Slide 4 - Video
Waaraan herken je een stad?
Slide 5 - Mind map
Waar herken je een dorp aan?
Slide 6 - Mind map
Stad en dorp
Een nederzetting is een plaats waar mensen wonen. Een dorp of een stad bijvoorbeeld. In een stad:
is meer hoogbouw (flats en andere hoge gebouwen)
staan gebouwen dichter op elkaar dan in dorp.
wonen meer mensen dan in dorp.
zijn meer voorzieningen dan in een dorp.
Slide 7 - Slide
Voorzieningen
Voorzieningen die je (bijna) dagelijks gebruikt zijn dagelijkse voorzieningen = de supermarkt, school, de bakker etc.
Voorzieningen die je weinig of minder vaak gebruikt zijn niet-dagelijkse voorzieningen = de bioscoop, het zwembad, de kapper, schoenwinkels etc
Slide 8 - Slide
Eerst een buurt
Dan een woonwijk
dan het stadsdeel
de stad
de agglomeratie
het stedelijk gebied
De opbouw van een gebied
Slide 9 - Slide
Verschillende woonwijken en buurten
In de loop van de tijd zijn de eisen aan woningen veranderd:
de grootte van huishoudens is veranderd = minder kinderen
we hebben meer welvaart = we wonen ruimer dan vroeger
de eisen aan veiligheid en gezondheid zijn veranderd.
we hebben tegenwoordig meer behoefte aan groen en rust
er is meer verkeer
Slide 10 - Slide
Steden
Steden hebben vaak een centrumfunctie: ook de mensen uit de dorpen rondom de steden maken gebruik van de voorzieningen in de stad
Bijvoorbeeld: In Arnhem komen ook veel mensen uit bijvoorbeeld Oosterbeek, Velp, Duiven winkelen.
Slide 11 - Slide
Agglomeratie
Wanneer een stad vast groeit aan andere plaatsen in de buurt ontstaat er een agglomeratie
Dat is een stad met daaraan vastgegroeide voorsteden.
Slide 12 - Slide
Stedelijk gebied
Amsterdam is grootste stad van Nederland. De Randstad is het grootste stedelijke gebied van Nederland.
Amsterdam
Rotterdam
Den Haag
Utrecht
Amsterdam neemt weinig ruimte in vergeleken sommige steden op de wereld.
Slide 13 - Slide
Kijken Geoclip
In deze aflevering kijken we naar de Geoclip de stad.
Let goed op hoe de stad opgebouwd is van de binnenstad - naar de 19e eeuwse arbeiderswijken - flats uit de jaren 60 - doorzonwoningen uit de jaren 70 - en de nieuwbouw vanaf de jaren 90
Slide 14 - Slide
Slide 15 - Video
Slide 16 - Video
A
dagelijkse voorziening
B
niet-dagelijkse voorziening
Slide 17 - Quiz
A
dagelijkse voorziening
B
niet-dagelijkse voorziening
Slide 18 - Quiz
A
dagelijkse voorziening
B
niet-dagelijkse voorziening
Slide 19 - Quiz
A
dagelijkse voorziening
B
niet-dagelijkse voorziening
Slide 20 - Quiz
Een gebied met weinig bebouwing en veel open ruimte noem je?
A
Stad
B
Verstedelijking
C
Landelijk gebied
D
Agglomeratie
Slide 21 - Quiz
Een kenmerk van een landelijk gebied is:
A
Er zijn veel voorzieningen
B
Verstedelijking
C
Agglomeratie
D
Er zijn weinig voorzieningen
Slide 22 - Quiz
Wat is een agglomeratie?
A
Dorp dat uitgroeit tot stad
B
een groot stedelijk gebied
C
een stad waar mensen wegtrekken
D
Stad met daaraan vastgegroeide randgemeenten
Slide 23 - Quiz
Wat zijn stedelijke gebieden?
A
Agglomeraties en steden die dicht bij elkaar liggen
B
Enorm grote agglomeratie
C
Oudste deel van een stad.
D
gebied rondom een stad met allerlei stedelijke gebieden
Slide 24 - Quiz
Wat is de Randstad?
A
Een stad
B
Een agglomeratie
C
Een stadsgewest
D
Een stedelijk netwerk
Slide 25 - Quiz
De randstad bestaat uit 4 grote steden. Welke?
Slide 26 - Open question
Welke gemeente hoort NIET bij de agglomeratie Arnhem?
A
Elst (Overbetuwe)
B
Velp (Rheden)
C
Ede (Utrecht)
D
Oosterbeek (Renkum)
Slide 27 - Quiz
Schrijf de letter op van het rijtje woorden dat in de goede volgorde staat.
A
voorstad – agglomeratie – stedelijk gebied – de stad.
B
de stad – agglomeratie – voorstad – stedelijk
gebied.
C
voorstad - de stad– stedelijk gebied-agglomeratie.
D
voorstad - stad- agglomeratie- stedelijk gebied.
Slide 28 - Quiz
Wat voor een soort woonwijk zie je hier?
A
woonwijk jaren 60
B
woonwijk jaren 90
C
woonwijk jaren 70
D
woonwijk jaren 2000
Slide 29 - Quiz
Welk type woonwijk is dit?
A
Laagbouw jaren '70 en '80
B
Vinex wijken
C
Hoogbouw jaren '60
D
19e eeuwse wijken
Slide 30 - Quiz
Welke woonwijk hoort bij de afbeelding?
A
19e eeuwse wijken
B
naoorlogse hoogbouw (jaren '60)
C
laagbouw (jaren '70 en '80)
D
vinex-wijken
Slide 31 - Quiz
Wat is een Vinexwijk?
A
nieuwbouw ver van de stad
B
nieuwbouw dichtbij de stad
C
oude vieze wijken
D
een woonwijk
Slide 32 - Quiz
Aan de slag!
1. Maak de opdrachten en kijk deze na. Vergeet niet je antwoorden te verbeteren.
2. Maak een samenvatting van leerdoelen. Je maakt hier een foto van en deze lever je in via deze LessonUp (volgende dia)
3. Oefen de begrippen met Quizlet (laatste dia)
Slide 33 - Slide
Wat neem je op in de samenvatting?
Je beschrijft drie verschillentussen een dorp en een stad.
Je legt uit wat dagelijkse en niet-dagelijkse voorzieningen zijn.
Je legt uit waarom in steden meer niet-dagelijkse voorzieningen voorkomen dan in een dorp.
Je legt uit hoe de verschillende woonwijken in steden zijn ontstaan.
Jel legt de begrippen agglomeratie, nederzetting en stedelijk gebied uit
Slide 34 - Slide
Lever de samenvatting van de leerdoelen in door daar een foto van te maken.