4.2 middeleeuwen boeren en ridders.

• Geschiedenis
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 1

Wat weet je al over Kastelen en Ridders?

Hoe noem je iemand die het land leent van een leenheer?

1. lener
2. heerman
3. ridder
4. leenman

Wat hoefde een leenman NIET te doen voor zijn leenheer?

1. Een eed van trouw afleggen.
2. Belasting betalen.
3. Overleggen wat hij met een gebied ging doen.
4. Vechten voor zijn leenheer.

Wat kreeg een leenman NIET van zijn leenheer?

1. Land in leen.
2. Een ridder uitrusting.
3. Privileges.
4. Bescherming bij oorlog.

Wat is een domein?

1. Een dorp met landbouwgrond
2. Het privéland van Karel de Grote
3. Een niet zo slimme middeleeuwer
4. Een belasting voor het geleende land

Wat past niet bij het begrip 'horige'?

1. Pacht
2. Herendienst
3. Hofstelsel
4. Vazal

Op welke manier betaalden de boeren belasting?

1. Het was vaak een gedeelte van de oogst
2. Het was vaak een vorm van middeleeuws geld
3. Door veel onbetaalde klusjes te doen
4. Door een gedeelte van hun land op te geven

Leg in je eigen woorden uit wat het hofstelsel inhield. Gebruik in je antwoord: domein, heer, horigen, pacht, herendiensten en bescherming

Volgens het drieslagstelsel werd de landbouwgrond in drie akkers verdeeld: zomergraan, wintergraan en braak. Wat is braak?

1. Dat je over je moet overgeven
2. Akker waarop voedsel verbouwd werd
3. Akker om oorlog op te voeren
4. De lege akker om de grond te laten rusten

Waar werden kastelen meestal gebouwd?

1. aan rivieren en bij steden
2. Bij wegen en kerken
3. Op een heuvel of bij een stad
4. Bij een brede rivier of op een heuvel

Wat is een goed voorbeeld
van een leenstelsel?

1. De koning bestuurt zijn land helemaal in zijn eentje.
2. De koning heeft ministers die hem advies geven over het bestuur van zijn land.
3. De koning heeft niets te zeggen over het bestuur van zijn land.
4. De koning heeft zijn land in twintig stukken verdeeld. Ieder stuk wordt bestuurd door een vriend van hem.

Hoe organiseerde en beschermde een leenman zijn gebied?

1. Leenstelsel
2. Hofstelsel
3. Schuldenstelsel
4. Niet

zelf aan de slag

1. resultaat: Je bent aan de slag geweest met de opdrachten (huiswerk)
   
2. Hoe: zelfstandig
3. Hulp: Boek, aantekeningen
4. Tijd: tot vijf minuten voor einde van de les (blijf wel in teams)
5. Klaar: maak opdracht 9
6. Wat: Jullie gaan aan de slag met opdrachten: 3ab, 4, 6ab, 7abc

Schrijf 2 dingen op die je
deze les hebt geleerd